C-452/24 Lunapark Scandinavia
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 14 augustus 2024 Schriftelijke opmerkingen: 2 oktober 2024
Trefwoorden: merkenrecht
Onderwerp: Richtlijn (EU) 2015/2436 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten: artikel 9, leden 1 en 2, artikel 10, leden 2 en 3 en artikel 18, lid 1.
Feiten: Verzoekende partij is ‘Oy Lunapark Scandinavia Ltd’ (hierna: Lunapark). Lunapark is houder van het merk ‘Dracula’, wat zij op de verpakking van haar banketbakkerswaren zet. Verwerende partij is ‘Hardeco Finland Oy’ (hierna: Hardeco). Hardeco brengt ook snoep op de markt met het woord ‘Dracula’ op de verpakking. Lunapark heeft de rechter verzocht om vast te stellen dat haar uitsluitende recht op het merk Dracula door Hardeco is geschonden, en vraagt om die reden om staking en schadevergoeding. Hardeco is van mening dat Lunapark het recht om vorderingen in te stellen had verworpen door dit niet tijdig te doen.
Overweging: Op grond van artikel 10 van richtlijn 2015/2436 worden houders van merken beschermd met een uitsluitend recht op dat merk. In artikel 18, lid 1 en artikel 9, leden 1 en 2 staan gevallen waarin de houder van een merk het aan artikel 10 ontleende recht om een derde het gebruik van het teken te verbieden, kan verliezen. In de nationale regelgeving is daarvoor een grondslag toegevoegd, namelijk wanneer de houder van een merk op de hoogte was van het gebruik van het teken, maar niet binnen een redelijke termijn heeft verzocht om dit gebruik te verbieden. De verwijzende rechter wil weten of de extra mogelijkheid tot beperking van het uitsluitende recht in overeenstemming is met het Unierecht.
Prejudiciële vraag: Staat artikel 10 van richtlijn (EU) 2015/2436 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten eraan in de weg dat in een procedure wegens merkinbreuk een nationaal beginsel wordt toegepast volgens hetwelk de houder van een merk ook in andere dan de in artikel 18, lid 1, en artikel 9, leden 1 of 2, van deze richtlijn bedoelde gevallen, het recht dat hij aan artikel 10, leden 2 en 3, ontleent om een derde het gebruik van een teken te verbieden waardoor afbreuk wordt gedaan of kan worden gedaan aan een van de functies van het merk, kan verliezen omdat hij op de hoogte was van het gebruik van dit teken en niet binnen een redelijke termijn heeft verzocht om dit gebruik te verbieden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-500/14; C-661/11; C-482/09; C-498/07; C-145/05
Specifiek beleidsterrein: EZ