C-458/24 Daraa
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 13 augustus 2024 Schriftelijke opmerkingen: 30 september 2024
Trefwoorden: Dublin III-verordening; asiel
Onderwerp: - Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublin III verordening): artikel 3, lid 2; - Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming: artikel 33, lid 1; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 4.
Feiten: Verzoekende partij is ‘DO’, hij heeft de Syrische nationaliteit en is op 18 april 2023 Duitsland binnengekomen en heeft daar op 26 april 2023 asiel aangevraagd. Bij een onderzoek naar zijn vingerafdrukken werd duidelijk dat hij in Italië al stond geregistreerd. De Duitse federale dienst voor migratie en vluchtelingen (BAMF) heeft daarom een overnameverzoek overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van verordening 604/2013 voor DO tot Italië gericht. BAMF heeft na het uitblijven van antwoord van Italië, een verwijdering van DO naar Italië gelast. In december 2022 heeft Italië verklaard om voorlopig geen ‘Dublin-terugkeerders’ op te vangen.
Overweging: Het asielverzoek is in Duitsland niet-ontvankelijk verklaard omdat Italië volgens de Dublin III-verordening verantwoordelijk is voor de asielprocedure. Op grond van artikel 3, lid 2, van deze verordening zou Duitsland alleen dan de verantwoordelijkheid moeten dragen als er in Italië zulke systeemfouten in de asielprocedure zouden zijn dat een schending voor artikel 4 van het Handvest gevreesd zou worden. De verwijzende rechter stelt vragen aan het Hof over de weigering van Italië om Dublin-terugkeerders op te vangen, in het licht van de genoemde bepaling van de Dublin III-verordening.
Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 3, lid 2, van verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin IIIverordening), dan wel verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin IIIverordening) als zodanig, aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, ook dan de criteria van hoofdstuk III moet blijven toepassen en zelf verantwoordelijk wordt, wanneer de volgens die criteria verantwoordelijke lidstaat niet bereid is om Dublin-terugkeerders over te nemen?
2. Geldt deze verplichting van de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast om de criteria van hoofdstuk III te blijven toepassen ook dan nog wanneer er in de lidstaat die niet bereid is om Dublin-terugkeerders over te nemen geen sprake is van systeemfouten als bedoeld in artikel 3, lid 2, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III-verordening) die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
3. Moet artikel 33, lid 1, van richtlijn 2013/32/EU (procedurerichtlijn) betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een asielverzoek ook dan niet-ontvankelijk moet worden verklaard wanneer de krachtens verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III-verordening) verantwoordelijke lidstaat niet bereid is om Dublin-terugkeerders over te nemen?
4. Moet de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast ervan uitgaan dat de krachtens verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III-verordening) verantwoordelijke lidstaat niet bereid is om Dublinterugkeerders over te nemen wanneer het ministerie van Binnenlandse Zaken van de verantwoordelijke lidstaat schriftelijk laat weten dat voorlopig geen Dublin-terugkeerders zullen worden overgenomen en de verantwoordelijke lidstaat daarna de overname van Dublin-terugkeerders ook verhindert?
5. Schendt de weigering van de verantwoordelijke lidstaat om Dublinterugkeerders over te nemen reeds op zichzelf en ongeacht het daaruit voortvloeiende gevaar in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de subjectieve rechten van de betrokkene? Voorziet artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III-verordening) ook voor een dergelijke schending van subjectieve rechten in een daadwerkelijk rechtsmiddel?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-297/17, C-318/17, C-319/17; C-540/17 en C-541/17; C-163/17
Specifiek beleidsterrein: AenM