C-459/14 Cocaj
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 24 november 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 10 december 2014 Schriftelijke opmerkingen: 10 januari 2015 Trefwoorden: verblijfsvergunning; geregistreerd partnerschap
Onderwerp Richtlijn 2004/38/EG van het EP en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG (enz) (Pb L 158, p. 57)
Verzoeker Fadil Cocaj is Kosovaar vraagt bij de HONaut een vergunning voor verblijf bij zijn partner Erika Kállai die de HON nationaliteit heeft. Hij voegt bij zijn verzoek een notariële akte waarmee het partnerschap via een notaris op 21-02-2013 in de registers is ingeschreven. De aanvraag wordt door verweerster (immigratiedienst) afgewezen op de grond dat volgens relevante HON wetgeving verzoeker niet als familielid van een HON onderdaan kan worden aangemerkt. Er is in de HON regelgeving slechts sprake van rechtsgevolgen bij geregistreerde partnerschappen tussen personen van gelijk geslacht. Alhoewel verzoeker in het register van partnerschapsverklaring is ingeschreven is volgens verweerster toch geen geregistreerd partnerschap ontstaan in de zin van de HON wetgeving. Verzoeker stelt dat verweerster de toepasselijke bepalingen onjuist uitlegt, met name de kwalificatie van het partnerschap.
De verwijzende HON rechter (bestuurs- en arbeidsrechtbank Boedapest) ziet zich genoodzaakt nadere uitleg aan het HvJEU te vragen en legt het Hof de volgende vragen voor: – Wat zijn juist de inhoud en de formele en materiële eisen van de registratie als bedoeld in artikel 2, punt 2, sub b, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004? – Op welke manier, in welke vorm en voor welke instantie moet de registratie als bedoeld in artikel 2, punt 2, sub b, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 plaatsvinden? Indien de registratie dient te gebeuren bij een instantie, welke formele en materiële criteria gelden dan voor die instantie in de betrokken lidstaat? – Kan de genoemde bepaling gelet op het bepaalde in artikel 37 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de bepalingen omtrent de partner uitsluitend op partners van verschillend geslacht zien, of zien zij ook op partners van gelijk geslacht? – Indien geregistreerde partners krachtens het recht van een lidstaat als familielid worden aangemerkt voor de toepassing van de richtlijn, kan de richtlijn dan aldus worden uitgelegd dat het daarbij slechts om partners van verschillend geslacht gaat? – Kan de richtlijn aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing ervan aangenomen moet worden dat sprake is van een geregistreerd partnerschap wanneer de partij vermeld staat in het register van partnerschapsverklaringen van een lidstaat? – Kan de genoemde bepaling aldus worden uitgelegd dat indien het recht van een lidstaat het geregistreerd partnerschap niet volledig gelijkstelt met het huwelijk, er dan bij een geregistreerd partnerschap in geen geval sprake is van aanmerking als familielid, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 37 van de richtlijn? – Kan de genoemde bepaling aldus worden uitgelegd dat de gelijkstelling met het huwelijk betrekking moet hebben op alle situaties en rechtsgevolgen? Indien geen volledige gelijkstelling is vereist, welke aspecten van het huwelijk en het geregistreerd partnerschap moeten in elk geval overeenkomen? – Is het of kan het voor de toepassing van de genoemde bepaling van belang zijn of het recht van een lidstaat het begrip inschrijving („bejegyzés”) en het begrip registratie („regisztrácio”) onderscheidt of door elkaar gebruikt? – Kan artikel 37 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de regelgeving van een lidstaat die niet voorschrijft dat het partnerschap gelijk moet worden gesteld met het huwelijk, als een gunstiger nationale bepaling in de zin van dat artikel kan worden beschouwd?
Specifiek beleidsterrein: VenJ