C-46/17

Contentverzamelaar

C-46/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   20 maart 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       06 april 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   06 mei 2017

Trefwoorden: ambtenaren; sociale zekerheid (pensioenen); gelijke behandeling

Onderwerp: - richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;
- richtlijn 2000/78/EG (algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.)

Verzoeker is geboren in 1949. Hij is sinds 25-09-2001 bij Freie Hansestadt Bremen (verweerster) in dienst als leraar op contractbasis. Op zijn aanstelling is de ambtenaren-cao van toepassing (inmiddels vervangen door de cao voor de publieke sector van de DUI deelstaten) en de ter aanvulling, wijziging of vervanging ervan gesloten cao’s in de voor de Stad Bremen geldende versie van toepassing. Verzoeker vraagt 05-02-2014 voortzetting van de arbeidsverhouding (hij heeft inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd bereikt) tot einde schooljaar 2015/2016. Op 24-10-2014 komen partijen overeen dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt uitgesteld tot 31-07-2015. Verzoeker herhaalt zijn verzoek op 04-02-2015 maar dat wordt dan bij brief van 28-05-2015 afgewezen. Verzoeker neemt een advocaat in de arm die bij brief van 16-06-2015 aan verweerster laat weten dat beperking van de duur volgens het DUI wetboek sociale zekerheid (SGB) ontoelaatbaar zou zijn. Verweerster bevestigt daarop het ontslag per 31-07-2015.

De verwijzende DUI rechter (Arbeidsrechter Bremen) stelt vast dat volgens vaste rechtspraak van het HvJEU de nationale rechter dient na te gaan of de nationale regeling voldoet aan clausule 5 van de raamovereenkomst (beperking van het opeenvolgende gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd). In casu is volgens de toepasselijke cao tussen partijen overeengekomen dat de arbeidsverhouding eindigt aan het einde van het semester waarin verzoeker de wettelijke leeftijd bereikt die recht geeft op het normale volledige ouderdomspensioen (begrenzing in de tijd). In de DUI regeling wordt niet de term verlenging van de begrenzing, maar ‘opschuiven’ gebruikt. Clausule 5 betreft een regeling ter voorkoming van misbruik ten nadele van de werknemer. LS zijn verplicht ter voorkoming daadwerkelijk en met bindende werking ten minste een van de aldaar genoemde maatregelen in te voeren wanneer in hun nationale rechtsorde geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan,. Aan deze vereisten wordt door de DUI SGB niet voldaan; geen van de in clausule 5 genoemde maatregelen is hierin terug te vinden. Wel biedt de SGB de mogelijkheid om zonder beperking in de tijd en meermaals de overeengekomen beëindiging van de arbeidsverhouding met het bereiken van de normale pensioenleeftijd uit te stellen. Het HvJEU heeft (in Adeneler) reeds verklaard dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst zich verzet tegen het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer dit gebruik zijn rechtvaardiging enkel vindt in het feit dat een algemene wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van een LS daarin voorziet. De DUI wetgever heeft deze mogelijkheid gerechtvaardigd geacht indien openvallende arbeidsplaatsen niet naadloos kunnen worden ingevuld, voor gevallen van lopende projecten of het inwerken van jongere collega’s. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze afwijking evenredig is. Dit uitstel verdraagt zich slecht met de doelstelling van sociaal beleid van een betere verdeling van de werkgelegenheid tussen generaties (C-45/09). Hij ziet enkel heil in het opschuiven voor afronden van een project, maar dat zou volgens de verwijzende rechter geen aan clausule 5.1 van de raamovereenkomst derogerende lex specialis in de zin van de SGB zijn, aangezien de tijdelijke behoefte aan een arbeidsprestatie een objectieve grond in de zin van de DUI wet op deeltijdarbeid en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vormt. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moet clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling die de partijen bij een arbeidsovereenkomst in staat stelt om, zonder verdere voorwaarden en beperking in de tijd, de overeengekomen beëindiging van de arbeidsverhouding door het bereiken van de normale pensioensleeftijd bij overeenkomst tijdens de arbeidsverhouding, in voorkomend geval ook herhaaldelijk, uit te stellen, enkel omdat de werknemer door het bereiken van de normale pensioenleeftijd aanspraak kan maken op ouderdomspensioen?


2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Geldt de onverenigbaarheid van de in de eerste vraag genoemde nationale regeling met clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst ook bij het eerste uitstel van de beëindiging?

3. Moeten artikel 1, artikel 2, lid 1, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (richtlijn 2000/78/EG) en/of de algemene beginselen van gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die de partijen bij een arbeidsovereenkomst in staat stelt om, zonder verdere voorwaarden en beperking in de tijd, de overeengekomen beëindiging van de arbeidsverhouding door het bereiken van de normale pensioenleeftijd bij overeenkomst tijdens de arbeidsverhouding, in voorkomend geval ook herhaaldelijk, uit te stellen, enkel omdat de werknemer door het bereiken van de normale pensioenleeftijd aanspraak kan maken op ouderdomspensioen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-45/09 Rosenbladt; C-362/13 enz Fiamingo e.a (e.v.a., Angelidaki, Adeneler, Kücük enz)

Specifiek beleidsterrein: BZK, SZW

 

Gerelateerde documenten