C-464/18 Ryanair

Contentverzamelaar

C-464/18 Ryanair

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 september 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    10 november 2018

Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers; bevoegdheid rechter

Onderwerp:

-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;


Feiten:

Verzoekster (ZX) die de Peruaanse nationaliteit heeft, heeft in eigen naam en voor eigen rekening een verzoek ingediend tot toepassing van de vereenvoudigde procedure tegen RYANAIR. De vordering is ingesteld op grond van het recht op compensatie van verordening 261/2004. De griffier heeft, overeenkomstig artikel 58 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: LEC), de standpunten van de betrokken partijen en van het openbaar ministerie verzameld over de eventuele internationale rechterlijke bevoegdheid van deze rechter om van de vordering kennis te nemen. De griffier heeft de nodige stappen gezet om te beslissen dat, hoewel overeenkomstig artikel 7(1)b) van de verordening de rechtbanken van Porto (Portugal) of Barcelona (Spanje) bevoegd zouden zijn op grond van de plaats van uitvoering van de overeenkomst, daar het niet om een geval van exclusieve bevoegdheid ging, zolang de verwerende partij zich in haar verweerschrift niet verzet tegen het gebrek aan internationale bevoegdheid, de handelsrechtbank zich zou moeten uitspreken en de zaak ontvankelijk zou moeten verklaren, aangezien hij bevoegd zou kunnen zijn volgens de bevoegdheidsregel van de stilzwijgende onderwerping van artikel 26(1) van de verordening.


Overweging:

De verwerende onderneming is in Ierland gevestigd en de vlucht is niet vertrokken/aangekomen in het rechtsgebied van de verwijzende rechter. Hierdoor bestaan er geen twijfels over de afwezigheid van internationale bevoegdheid volgens de algemene bevoegdheidsregel van de woonplaats van de verweerder en de alternatieve regel inzake bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst op grond van de plaats van vertrek of aankomst. Om een einduitspraak te kunnen doen, moet in dit specifieke geval de juiste uitlegging gekend zijn van artikel 26 van verordening 1215/2012], met betrekking tot het principe van stilzwijgende onderwerping, en van artikel 7(5) met betrekking tot de alternatieve bevoegdheidsregel van de plaats waar het filiaal van een luchtvaartmaatschappij is gevestigd in geschillen betreffende de exploitatie daarvan.


Prejudiciële vragen:

1. Vereist de in artikel 26 van verordening (EU) nr. 1215/2012 opgenomen en geregelde bevoegdheidsgrond van stilzwijgende onderwerping in al zijn aspecten een autonome, voor alle lidstaten gemeenschappelijke uitlegging, die derhalve niet kan worden beperkt door de regels van de lidstaten inzake de nationale rechterlijke bevoegdheid?

2. Is de in artikel 26 van verordening nr. 1215/2012 opgenomen en geregelde bevoegdheidsgrond van stilzwijgende onderwerping een „zuivere” regel inzake internationale rechterlijke bevoegdheid, die uitsluitend de rechtbanken van een lidstaat als bevoegd aanwijst, terwijl het procesrecht van die lidstaat moet bepalen welke concrete rechtbank territoriaal bevoegd is, of is het een regel inzake zowel de internationale als de territoriale bevoegdheid?

3. Kan er, in het geval van een vlucht die wordt uitgevoerd door een in een andere lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij, maar die vertrekt of aankomt in een lidstaat waar die maatschappij een filiaal heeft dat ondersteunende diensten voor de maatschappij verricht en via hetwelk de tickets niet zijn aangekocht, gelet op de omstandigheden van het geval, sprake zijn van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging dat als aanknopingspunt dient voor de bevoegdheidsgrond van artikel 7, lid 5, van verordening nr. 1215/2012?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Flight Refund Ltd tegen Deutsche Lufthansa Ag C-94/14; Rehder C-204/08; gevoegde zaken C-274/16, C-447/16 en C-448/16; Gothaer Allgemeine Versicherung e.a. C-456/11.

Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK; JenV

Gerelateerde documenten