C-469/25 Henssen
Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 2 oktober 2025 Schriftelijke opmerkingen: 18 november 2025
Trefwoorden: Schengeninformatiesysteem, gevaar openbare orde, gelijkheidsbeginsel
Onderwerp: Verordening (EU) 2018/1861 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles; Verordening 1987/2006 (SIS II): artikel 24; Verordening 2018/1861 (SIS III): artikel 24, lid 2; Handvest: artikelen 11 en 12.
In november 2022 heeft verwerende partij (staatssecretaris JenV) de Britse appellant gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (‘SIS’). Volgens de minister zijn er concrete aanwijzingen dat de komst van appellant naar Nederland een gevaar vormt voor de openbare orde en de openbare rust, omdat zijn gedachtegoed kan aanzetten tot geweld tegen politici. Appellant betoogt dat een signalering in het SIS op basis van een potentiële bedreiging voor de openbare orde buiten de beoordelingsmarge van de minister valt. Hij stelt dat een signalering in het SIS verband moet houden met het plegen van strafbare feiten, dan wel het overtreden van immigratieregels (artikel 24, lid 2 SIS-III verordening). Partijen zijn het oneens of dat artikel een limitatieve opsomming geeft.
Prejudiciële vragen: Vraag 1 Moet artikel 24, tweede lid, van de Verordening (EU) 2018/1861 aldus worden uitgelegd dat het een limitatieve opsomming geeft van de situaties waarin een lidstaat op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EU) 2018/1861 een vreemdeling mag signaleren in het SIS met het oog op de weigering van toegang en verblijf?
Vraag 2 Als de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EU) 2018/1861 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een signalering in het SIS door een lidstaat met het oog op de weigering van toegang en verblijf van een vreemdeling op grond van het feit dat deze lidstaat tot de slotsom is gekomen dat die vreemdeling een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde?
Vraag 3 Als de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, welke aspecten kunnen een rol spelen bij de invulling van het begrip ‘bedreiging voor de openbare orde’ uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EU) 2018/1861, gegeven de ruime beoordelingsmarge van de beslissingsautoriteit? Kan bij de invulling van dat begrip bijvoorbeeld een rol spelen of er al dan niet sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, de vraag of grondrechten als de vrijheid van meningsuiting in het geding zijn, de maatschappelijke context waarbinnen de gedragingen plaatsvinden en de evenredigheid van een signalering in het SIS?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-544/17 Sahar Fahimian/Duitsland; C-380/18 E.P.
Specifiek beleidsterrein: JenV