C-470/22 Ceska narodni skupina Mezinarodni federace hudebniho prumyslu
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 september 2022 Schriftelijke opmerkingen: 23 oktober 2022
Trefwoorden: elektronische handel, auteursrecht, bemiddelingsdienst
Onderwerp:
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt
Feiten:
De websites van verweersters zijn onderling verbonden. De eigenlijke diensten van verweersters stellen eindgebruikers in staat om bestanden te uploaden, te zoeken en te downloaden. Op deze sites kunnen de bestanden van nationale en internationale artiesten die door verzoekster worden vertegenwoordigd, worden gedownload. In haar verzoekschrift vordert verzoekster bescherming tegen de vermeende oneerlijke mededinging van verweersters, die niet alleen mogelijkheden voor de opslag van bestanden, maar ook een zoekmachinedienst op hun websites aanbieden, waarbij zij hun gebruikers door middel van financiële vergoedingen aanmoedigen om bestanden te uploaden die onwettige inhoud bevatten en een inbreuk vormen op het intellectuele-eigendomsrecht. Verweersters stellen daarentegen dat zij de geüploade bestanden geenszins doelbewust bewerken, maar enkel zo nodig eventuele technische problemen oplossen of ad hoc bestanden die in strijd zijn met de servicevoorwaarden verwijderen. Hun dienst voor de opslag van informatie van gebruikers is een bemiddelingsdienst in de zin van § 5 van wet nr. 480/2004, die steunt op de ongeëvenaarde upload- en downloadsnelheid, en is geen illegaal alternatief voor de online verkoop van muziek. Bovendien stellen verweersters dat zij niet met verzoekster concurreren.
Overweging:
Vaststaat dat de door verweersters verleende dienst een dienst van de informatiemaatschappij is. Bijgevolg rijst de vraag of de beperking van de aansprakelijkheid van de aanbieder van informatieopslagdiensten in de zin van § 5, lid 1, van wet nr. 480/2004, en bijgevolg artikel 14, lid 1, van de richtlijn, ook betrekking heeft op de vermeende oneerlijke mededinging van verweersters. Zo ja, dan moet hun situatie worden beoordeeld op basis van het door de rechtspraak van het Hof ontwikkelde beginsel van een „veilige haven”. Een aldus begrepen beperking van aansprakelijkheid van een dergelijke dienstverlener houdt in dat hij, behalve in bepaalde gevallen, niet aansprakelijk is voor de gegevens die hij op verzoek van de afnemer van de dienst heeft opgeslagen, met inbegrip van gegevens met een onwettig karakter. De kern van de tweede en derde vragen is of de richtlijn, met inbegrip van artikel 14, lid 3, en artikel 15, toestaat dat aan de hostingprovider onvoorwaardelijke verplichtingen worden opgelegd die voortvloeien uit zijn privaatrechtelijke aansprakelijkheid voor: a) de keuze van een bepaald businessmodel voor de verrichting van die dienst, ook wanneer dat model de mogelijkheid biedt om te profiteren van inbreuken op het auteursrecht, of b) de manier waarop informatie op het platform van de dienstaanbieder beschikbaar is gesteld indien deze manier de afnemers van de dienst ertoe aanzet informatie op te slaan zonder de toestemming van de auteursrechthebbenden, ook al is de dienstverlener niet actief betrokken bij de inbreuk op het auteursrecht.
Prejudiciële vragen:
1) Is het in overeenstemming met de geest en het doel van richtlijn 2000/31/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt] om artikel 14, lid 1, ervan aldus uit te leggen dat de aansprakelijkheid van de aanbieder van een „host”-dienst voor de inhoud van de opgeslagen informatie, mede de aansprakelijkheid omvat voor de wijze waarop de dienst wordt verricht?
2) Is het in overeenstemming met de geest en het doel van richtlijn 2000/31 om artikel 14, lid 1, ervan aldus uit te leggen dat de in die bepaling neergelegde regels voor de beperking van de aansprakelijkheid van de aanbieder van een „host”-dienst, de privaatrechtelijke aansprakelijkheid van die aanbieder voor de keuze van een bepaald businessmodel voor de verrichting van die dienst niet kunnen uitsluiten, zelfs indien door dat model mogelijkerwijs profijt wordt getrokken van een inbreuk op het auteursrecht?
3) Is de vrijstelling van aansprakelijkheid van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31 ook van toepassing op de aansprakelijkheid van de aanbieder van een „host”-dienst die mede een zoekmachine voor het opzoeken van de opgeslagen informatie omvat, voor de wijze waarop deze wordt aangeboden, indien die wijze de afnemer van de dienst ertoe aanzet de informatie op te slaan zonder toestemming van de auteursrechthebbenden, maar zonder de actieve deelname van de dienstaanbieder aan de inbreuk op het auteursrecht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Stichting Brein (C-610/15), Dopravní podnik hl. m. Prahy ( C-107/19), (C-18/18), L'Oréal e.a. (C-324/09), Tommy Hilfiger Licensing e.a. (C-494/15), Google France en Google (C-236/08 tot en met C-238/08), YouTube en Cyando (C-682/18 en C-683/18), (C-466/12)
Specifiek beleidsterrein: EZK