C-475/17 Viking Motors e.a.

Contentverzamelaar

C-475/17 Viking Motors e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    03 oktober 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    19 november 2017
Trefwoorden: btw; omzet; mededinging

Onderwerp:
-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: richtlijn);

Feiten:

Verzoeksters tot cassatie hebben bij de verwerende partijen (Tallinna Ettevõtlusamet (TEA) instantie van Tallin voor het bedrijfsleven; en Maksu- ja Tolliamet (MTA) belasting- en douanekantoor) gecorrigeerde aangiften inzake belasting op verkoop alsmede vorderingen tot terugbetaling van teveel betaalde belasting op verkoop ingediend en bij de MTA aanvragen tot toewijzing van de vorderingen tot terugbetaling van belasting op verkoop. Verweerders hebben deze vorderingen en aanvragen bij verschillende vastgestelde aanslagen slechts deels toegewezen. Verzoeksters hebben bij de bestuursrechter nietigverklaring gevorderd van de belastingaanslagen van de TEA en de MTA en gevorderd dat deze instanties verplicht werden te voldoen aan de vorderingen tot terugbetaling van teveel betaalde belasting op verkoop. Ter motivering van de bij de bestuursrechter ingestelde vorderingen hebben verzoeksters hoofdzakelijk aangevoerd dat de bij besluit van de gemeenteraad Tallinn (hierna: belastingbesluit) ingevoerde belasting op verkoop in strijd is met het verbod dat voortvloeit uit artikel 401 van de richtlijn om belastingen in te voeren of te handhaven die kunnen worden aangemerkt als overde omzet berekende belastingen. De belasting op verkoop bezit zeker drie van de vier door het Hof gedefinieerde wezenlijke kenmerken van de btw. In de arresten van het Hof werd herhaaldelijk het standpunt verkondigd dat in ieder geval een belasting die de wezenlijke kenmerken van de btw vertoont, als strijdig met artikel 401 van de btw-richtlijn moet worden beschouwd. Dit moet volgens verzoeksters aldus worden opgevat dat ook belastingen die deze wezenlijke kenmerken niet hebben, in strijd kunnen zijn met artikel 401 van de btw-richtlijn. Bovendien leidt de belasting op verkoop tot een vervalsing van de mededingingsvoorwaarden en gaat het juist om een belasting die volgens de richtlijn moet worden afgeschaft. Bij uitspraak van 31.03.2015 wees de bestuursrechter de vorderingen van een deel van de verzoeksters af. Met artikel 401 van de richtlijn wordt volgens deze rechter beoogd de lidstaten te verbieden belastingen en andere heffingen in te voeren die het krachtens de richtlijn in het leven geroepen gemeenschappelijke btw-stelsel in gevaar brengen.

Overweging:

In alle instanties bestaat onenigheid over de vraag of de belasting op verkoop zoals vormgegeven in §8 KoMS en in het belastingbesluit verenigbaar is met artikel 401 van de richtlijn die het de lidstaten verbiedt andere over de omzet geheven belastingen dan de btw in te voeren of te handhaven. De verwijzende rechter acht het noodzakelijk het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing inzake de uitlegging van artikel 401 van de richtlijn. De kamer betwijfelt de stelling dat het tegen de achtergrond van de bestaande rechtspraak niet zinvol zou zijn om de verenigbaarheid van een omzetbelasting in de vorm van de belasting op verkoop als destijds in Tallinn toepasselijke lokale belasting met artikel 401 van de richtlijn te beoordelen.

Prejudiciële vragen:

Dient artikel 401 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad aldus te worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale belasting die algemeen wordt toegepast en evenredig aan de prijs wordt vastgesteld, maar die volgens de toepasselijke voorschriften uitsluitend bij de verkoop van een goed of een dienst aan een consument wordt geheven, waardoor de fiscale last uiteindelijk op de consument drukt, en die de werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel in gevaar brengt en de mededinging vervalst?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Hervis Sport- és Divatkereskedelmi C-385/12; KÖGÁZ e.a. C-283/06 en C-312/06; Statoil Fuel & Retail C-553/13; Solisnor-Estaleiros Navais C-130/96;

Specifiek beleidsterrein: EZ; FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten