C-475/20, C-476/20, C-477/20, C-478/20, C-479/20, C-480/20, C-481/20 en C-482/20 Admiral Gaming Network e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak (alleen C-475/20), en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 15 maart 2021 Schriftelijke opmerkingen: 1 mei 2021
Trefwoorden : kansspelen; concessie; vrijheid van vestiging
Onderwerp : VWEU artikelen 49 en 56
Feiten:
De feiten en de motivering van de zaken C-476/20 t/m C-482/20 zijn soortgelijk aan die in zaak C-475/20 en de prejudiciële vragen zijn identiek. In Italië mag alleen de overheid kansspelen organiseren. Het beheer hiervan ligt bij het agentschap voor douane en staatsmonopolies (ADM). De opbrengsten van de spelactiviteiten komen toe aan de schatkist, behalve een bepaald percentage dat de exploitanten mogen houden als vergoeding voor hun diensten (provisie). De wetgever heeft de regelingen veranderd waardoor de vergoedingen voor de exploitanten van kansspelautomaten werd verlaagd. Ter uitvoering van de wetswijziging werd een maatregel van de ADM werd vastgesteld waarin werd vastgelegd hoeveel automaten elke concessiehouder beheert, en hoeveel de concessiehouders moeten overmaken aan de schatkist. Admiral Gaming Network is een concessiehouder en heeft de maatregel aangevochten omdat zijn winstmarge aanzienlijk gevaar loopt. De exploitant stelt dat de wettelijke regeling die met deze maatregel wordt uitgevoerd, onwettig is volgens de nationale grondwet en het Unierecht. De rechter in eerste aanleg legde de vraag voor aan het grondwettelijk hof. Terwijl het grondwettelijk hof de zaak behandelde, heeft de wetgever de betrokken wetgeving gewijzigd. Het grondwetteljk hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechter in eerste aanleg. De rechter in eerste aanleg heeft het beroep verworpen en geoordeeld dat met de wetswijziging alle onwettigheden in het licht van de nationale grondwet en het Unierecht ongedaan waren gemaakt. Admiral Gaming Network heeft hierop hoger beroep aangetekend bij de verwijzende rechter.
Overweging:
De verwijzende rechter betwijfelt of de betrokken wetgeving is ingegeven door dwingende vereisten van algemeen belang, aangezien de regeling louter lijkt te zijn gebaseerd op de economische noodzaak om de overheidsinkomsten te verhogen. Ten tweede lijkt de bestreden maatregel ook in strijd te zijn met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Hoewel dit beginsel nadelige wijzigingen in de rechtsbetrekkingen toestaat, vereist het wel dat deze wijzigingen voorzienbaar zijn voor een voorzichtig handelaar. Ten derde merkt de verwijzende rechter op dat het feit dat de maatregel door de tweede wetswijziging een eenmalig karakter heeft gekregen, niets afdoet aan de twijfels over de verenigbaarheid van de wettelijke regeling met het Unierecht. Ten vierde wijst de verwijzende rechter erop dat de opgeworpen prejudiciële vragen relevant zijn omdat, indien het Unierecht de nationale regeling in kwestie in de weg zou staan, het hoger beroep moet worden toegewezen.
Prejudiciële vragen voor de (8) gevoegde zaken C-475/20 – C-482/20 zijn allen identiek.
1) Is de invoering van een regeling als die van artikel 1, lid 649, van wet nr. 190/14, waarbij alleen voor een beperkte en specifieke categorie van exploitanten, dat wil zeggen alleen voor exploitanten van kansspelautomaten en niet voor alle exploitanten in de sector van kansspelen, de provisies en vergoedingen worden verlaagd, verenigbaar met de uitoefening van de door artikel 49 VWEU gewaarborgde vrijheid van vestiging en met de uitoefening van de door artikel 56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting?
2) Is de invoering van een regeling als die van artikel 1, lid 649, van wet nr. 190/14, waarbij tijdens de looptijd van een concessieovereenkomst tussen een onderneming en een Italiaanse overheidsinstantie de in die overeenkomst vastgestelde vergoeding om louter economische redenen wordt verlaagd, verenigbaar met het Unierechtelijke beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-98/14; C-322/16; C-319/02; C-112/77 ICI;
Specifiek beleidsterrein: JenV;