C-475/23 Voestalpine Giesserei Linz

Contentverzamelaar

C-475/23 Voestalpine Giesserei Linz

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     28 september 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     14 november 2023 

Trefwoorden: belastingen, belastingaftrek, economische activiteit

Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: titel X.

Feiten:

De verzoekende partij, Voestalpine Giesserei Linz GmbH (hierna: Voestalpine) heeft in een procedure tegen verwerende partijen, Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj-Napoca en Administrația Județeană a Finanțelor Publice Cluj, verzocht om nietigverklaring van de belastingaanslag waarbij het verzoek tot teruggaaf van btw is afgewezen. Voestalpine is een in Oostenrijk gevestigde rechtspersoon en in Roemenië geregistreerd voor de btw. Tussen Voestalpine en gelieerde vennootschap Austrex is een kaderovereenkomst gesloten, op grond waarvan Austrex zich ertoe verbond Voestalpines bestellingen van goederen en diensten uit te voeren. Concreet zag het verzoek om teruggaaf op de aanschaf van een hijskraan, die Voestalpine heeft geplaatst in het onroerende goed dat zij o.a. ter beschikking van Austrex heeft gesteld. De belastinginspectie heeft vastgesteld dat Voestalpine ten tijde van het verzoek om teruggaaf weliswaar als vaste inrichting in Roemenië was geregistreerd, maar boekhoudkundig en fiscaal niet als zodanig had gehandeld. Het belastinginspectieteam had derhalve vastgesteld dat Voestalpine niet had aangetoond dat de betrokken aankopen waren gedaan ten behoeve van de uitoefening van haar economische activiteit. De rechter in eerste aanleg heeft onder meer geoordeeld dat Voestalpine niet had aangetoond dat de aankopen waarvoor zij om btw-aftrek verzocht waren gedaan ten behoeve van haar belaste handelingen, aangezien uit de aan de belastingdienst ter beschikking gestelde documenten niet bleek welke inkomsten verzoekster met de in Roemenië verrichte activiteit had verworven.

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat in onderhavige zaak twee vragen rijzen over de uitlegging van titel X van richtlijn 2006/112/EG van de Raad ten aanzien van het recht op btw-aftrek. Het eerste vraagstuk betreft Voestalpine, die een goed heeft gekocht en ter beschikking heeft gesteld van een onderaannemer die werkzaamheden ten behoeve van Voestalpine verricht en aan haar factureert. De verwijzende rechter stelt dat twee uitleggingen mogelijk zijn. Volgens de eerste uitlegging heeft Voestalpine het goed verworven ten behoeve van haar belaste handelingen, waarbij het noodzakelijk is dat dit goed door haar ter beschikking wordt gesteld zodat de onderaannemer het werk kan uitvoeren. Volgens de tweede uitlegging dient het goed niet voor de belaste handelingen van Voestalpine maar voor die van de onderaannemer, die in de praktijk kosteloos door Voestalpine is geholpen voor het uitvoeren van het werk dat hij vervolgens aan haar factureert, waarbij hij dezelfde kosten in rekening brengt als wanneer hij van meet af aan zelf eigenaar van het goed was geweest. De belastingdienst stelt dat het nalaten van de boekhouding door Voestalpine het onmogelijk heeft gemaakt om de arbeidskosten voor de in Roemenië ingevoerde onderdelen te verifiëren. Om deze reden stelt de verwijzende rechter dan ook de vraag of het recht op aftrek kan worden beperkt op grond dat Voestalpine heeft geweigerd een afzonderlijke boekhouding te voeren voor haar vaste inrichting in Roemenië.

Prejudiciële vragen:

1. Staan de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het recht op btw-aftrek in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een vennootschap, wanneer zij een goed verwerft dat zij vervolgens gratis ter beschikking stelt aan een onderaannemer zodat deze voor haar werkzaamheden verricht, het recht op btw-aftrek over het gekochte goed wordt geweigerd, omdat de aankoop wordt geacht niet te zijn gedaan ten behoeve van haar belaste handelingen maar ten behoeve van die van de onderaannemer?

2. Staan de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het recht op btw-aftrek in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een belastingplichtige het recht op aftrek wordt geweigerd omdat hij geen afzonderlijke boekhouding heeft gevoerd voor zijn vaste inrichting in Roemenië, zodat de belastingdienst noch de kosten van de arbeid die is verricht voor de gietstukken waarvan [deze belastingplichtige] eigenaar is, noch de volledige in Roemenië verrichte verwerkingsactiviteit kan controleren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten