C-476/23 Star Post 

Contentverzamelaar

C-476/23 Star Post 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 2 oktober 2023
Schriftelijke opmerkingen:                 18 november 2023

Trefwoorden: verstoring mededinging, universele postdienst, subsidie, concurrentie, procesbelang

Onderwerp:

•            VWEU: artikel 106;

•            Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 47 en 51;

•            Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap: artikelen 1, 4, 14 en 22.

Feiten:

de universele postdienst wordt verricht door een exploitant van postdiensten die wettelijk verplicht is deze dienst in het hele land via een door hem opgezet en beheerd postnetwerk aan te bieden. In Bulgarije is deze exploitant van postdiensten „Balgarski poshti” EAD (hierna: “BP”). De universele postdienst is een dienst van algemeen belang die wordt verricht tegen gereguleerde prijzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de wet op de postdiensten (hierna: “ZPU”) en in de afzonderlijke vergunning van BP. BP ontvangt een compensatie uit de staatsbegroting indien de verplichting tot levering van de universele postdienst gepaard gaat met netto kosten en voor hem een onevenredige financiële last vormt. Bij besluit nr. 332/13.10.2022 heeft de Commissie voor regulering van communicatie het bedrag van de netto kosten voor het beschikbaar stellen van de universele postdienst vastgesteld en vastgesteld dat deze een onevenredige financiële last vormen. Tegen het in het hoofdgeding betwiste besluit nr. 332/13.10.2022 van de Commissie voor regulering van communicatie heeft verzoeker “STAR POST” OOD beroep ingesteld bij de ASSG. Dit beroep is afgewezen. Verzoeker heeft tegen het vonnis van de ASSG bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld.

Overweging:

Verzoeker is een van de ondernemingen in Bulgarije die een vergunning bezitten voor de levering van “diensten die onder de universele postdienst vallen”. Verzoeker heeft op beide markten (universele postdiensten en niet onder de universele postdienst vallende postdiensten) geconcurreerd met BP. Het duidelijkst is de concurrentie met BP voor verzoeker te merken geweest als deelnemer aan verschillende openbare aanbestedingsprocedures. De ongewoon lage prijzen die BP in deze procedures heeft geoffreerd, heeft geleid tot de gegronde verdenking dat de subsidies die BP heeft ontvangen voor de uitvoering van de aan haar overgedragen universele postdienst zijn gebruikt om de kosten van de niet tot de universele postdienst behorende postdiensten en andere activiteiten te dekken en dat dat tot verstoringen van de mededinging heeft geleid. Om die reden heeft zij het besluit van de Commissie voor regulering van communicatie om in te stemmen met de waarde van het totaalbedrag van de netto kosten voor het beschikbaar stellen van de universele postdienst door BP in het jaar 2021 betwist. De procedure is door de ASSG beëindigd wegens het ontbrekende procesbelang van de verzoekende partij. Volgens de verzoeker is deze opvatting van de ASSG echter in strijd met het materiële recht (doelstellingen en bepalingen van richtlijn 97/67). Concurrerende ondernemingen zouden met het oog op het niet doeltreffende toezicht dat de nationale regelgevende instantie over BP uitoefent, de besluiten van de regelgevende instantie (moeten) kunnen betwisten wanneer deze het beginsel van vrijwaring van een op mededinging gebaseerde omgeving schenden. Verzoeker betoogt derhalve dat de beëindiging van de procedure een schending van het recht op toegang tot een gerecht in de zin van artikel 22 van richtlijn 97/67 en artikel 47 van het Handvest vormde.

De verwijzende rechter vraagt zich af of de verzoekende partij een procesbelang heeft bij het betwisten van het besluit van de Commissie voor regulering van communicatie inzake het instemmen met de waarde van het totaalbedrag van de netto kosten voor het beschikbaar stellen van de universele postdienst door BP in het jaar 2021. Voor het beantwoorden van de vraag of de verzoekende partij een procesbelang heeft bij het betwisten van het besluit van de Commissie voor regulering van communicatie moet de uitdrukking “aanbieder van postdiensten, die door een besluit van een nationale regelgevende instantie is getroffen” in de zin van artikel 22, lid 3, van richtlijn 97/67 (in de bij richtlijn 2008/6 gewijzigde versie) in de context van de feiten van het hoofdgeding worden uitgelegd.

Prejudiciële vragen:

1. Hoe moet de uitdrukking „aanbieder van postdiensten, die door een besluit van de nationale regelgevende instantie is getroffen” en met name het begrip ,,getroffen” in de zin van artikel 22, lid 3, van richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap worden uitgelegd? Moet het begrip „getroffen” aldus worden uitgelegd dat het besluit van de regelgevende instantie specifiek jegens de aanbieder van postdiensten moet worden vastgesteld? Is een onderneming die actief is als aanbieder van postdiensten in de zin van artikel 22, lid 3, van richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap „getroffen” wanneer deze onderneming in procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten concurreert met de aanbieder van de universele postdienst en bij het betwisten van besluiten die in het kader van die procedures zijn genomen, argumenten in verband met de kruissubsidiëring van de aanbieder van de universele postdienst heeft aangevoerd die door de rechter zijn afgewezen op grond van besluiten van de nationale regelgevende instantie waarbij de hoogte van de nettokosten van het aanbieden van de universele postdienst door de aanbieder van de universele postdienst is aanvaard en waarbij is vastgesteld dat deze kosten tot op zekere hoogte een onevenredige financiële last als gevolg van de verlening van de universele postdienst inhouden?

2. Staan artikel 22, lid 3, van richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een aanbieder van postdiensten die concurreert met de aanbieder van de universele postdienst, niet bij een onafhankelijke instantie kan opkomen tegen een besluit van de nationale regelgevende instantie waarbij de hoogte van de nettokosten van het aanbieden van de universele postdienst door de aanbieder van de universele postdienst wordt aanvaard en waarbij wordt vastgesteld dat deze kosten tot op zekere hoogte een onevenredige financiële last als gevolg van de verlening van de universele postdienst inhouden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten