C-477/14 Pillbox 38
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 9 december 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 25 december 2014 Schriftelijke opmerkingen: 25 januari 2015 Trefwoorden: tabaksrichtlijn; mededinging; vrij goederenverkeer; gelijke behandeling; evenredigheid; eigendomsrecht Onderwerp - Handvest grondrechten artikel 16 (vrijheid ondernemerschap), 17 (eigendomsrecht); - Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (Pb L 194 van 18.7.2001, blz. 26); - Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (Pb L 127 van 29.4.2014, blz. 1).
Verzoekster is producent en verkoper van elektronische sigaretten. Zij verzet zich tegen artikel 20 van de nieuwe richtlijn 2014/40 (termijn voor omzetting mei 2016; zie de bijlage bij dit fiche voor de tekst van het artikel) dat onder meer verstoring voor de mededinging zou opleveren, een belemmering vormt voor het vrije goederenverkeer en inbreuk op eigendomsrecht en vrij ondernemerschap. Toen de EURCIE haar voorstel introduceerde signaleerde zij als één van de redenen voor wijziging dat de EULS bij de indeling van elektronische sigaretten verschillend te werk gingen, hetzij als geneesmiddel, hetzij als tabaksproduct. De onderhandelingsfase voor deze richtlijn heeft vervolgens geresulteerd in een compromistekst ten aanzien van de benadering van de regulering van elektronische sigaretten waar verzoekster het niet mee eens is. Zij stelt met name dat er al veel regulering voor elektronische sigaretten bestaat (zie de opsomming van richtlijnen onder punt 8 van de verwijzingsbeschikking) en dat door deze compromistekst de wetgever niet voor de vereiste evenredige aanpak heeft gekozen. Zij constateert onder meer dat ten onrechte wordt uitgegaan van een tabaksproduct, er een strengere regelgevingslast op het product rust dan op gewone tabaksproducten en zij wijst op schending van haar recht op vrij ondernemerschap en (intelligente) eigendomsrecht (door het verbod op communicatie en reclame).
De verwijzende VK rechter (High Court of Justice) is van opvatting dat het standpunt van verzoekster over de geldigheid van artikel 20 van richtlijn 2014 in redelijkheid verdedigbaar is. Aangezien verzoekster niet bevoegd is om bij de gerechten van de EU tegen de richtlijn rechtstreeks beroep in te stellen, stelt hij het HvJEU de volgende samengestelde vraag: Is artikel 20 van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1) in zijn geheel dan wel op een relevant onderdeel ongeldig, om één of meer van de volgende redenen: – omdat dit artikel dan wel een relevant onderdeel ervan aan producenten en/of verkopers van elektronische sigaretten een reeks verplichtingen oplegt die het evenredigheidsbeginsel in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel schenden? – omdat het, om dezelfde of soortgelijke redenen, niet in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel en/of op onrechtmatige wijze de mededinging verstoort? – omdat het niet in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel? – omdat het inbreuk maakt op de rechten van producenten of verkopers van elektronische sigaretten op grond van de artikelen 16 en/of 17 van het Handvest van de grondrechten? Specifiek beleidsterrein: EZ mede VWS