C-477/21 MAV-START
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 14 oktober 2021Schriftelijke opmerkingen: 30 november 2021
Trefwoorden : arbeidsvoorwaarden, organisatie van arbeidstijd, rusttijd
Onderwerp :
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;
Feiten:
Verzoeker is als treinmachinist in dienst van verweerster. Verzoeker is niet verplicht deel te nemen aan grensoverschrijdend spoorvervoer. Verzoeker wordt op maandbasis tewerkgesteld door de verweerster, waarbij rusttijd wordt toegekend naar referentie van een hele week, niet op basis van het aantal dagen van volledige rust.
De wekelijks rusttijd waar de verzoeker recht op heeft bedraagt (gemiddeld) 48 uren. Een collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt samen met nationaal recht dat de minimale wekelijkse rusttijd 42 uren moet bedragen, met 48 uren gemiddeld per week over een langere periode bekeken. Dagelijkse rusttijd is vastgesteld op 12 uren, met daarbovenop een standaard reistijd voor woon-werkverkeer van 30 minuten. Verweerster heeft deze twee rusttijden tussen twee werkperiodes echter samengetrokken en de verzoeker niet toegestaan de dagelijkse rusttijd bij de wekelijkse rusttijd of vakantietijd op te tellen.
Overweging:
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de dagelijkse rusttijd (van minimaal elf uur) zoals vastgesteld in artikel 3 van de richtlijn mag worden gezien als deel van de wekelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 5 van de richtlijn. Verzoeker, echter, stelt dat dagelijkse rusttijd niet mag worden samengetrokken met wekelijkse rusttijd dan wel vakantietijd en onafhankelijk (opeenvolgend) moet worden toegekend. Daarnaast is in geschil of dagelijkse rusttijd ook moet worden toegekend indien die rusttijd wordt onderbroken door een vakantieperiode dan wel wekelijkse rusttijd, met als gevolg dat de hervatting van de werkzaamheden pas dagen na de laatste beëindiging daarvan plaatsvindt.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 5 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat de in artikel 3 van die richtlijn bedoelde dagelijkse rusttijd deel uitmaakt van de wekelijkse rusttijd?
2) Of moet artikel 5 van richtlijn 2003/88, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat daarin, overeenkomstig de doelstelling van de richtlijn, enkel de minimumperiode van de wekelijkse rusttijd wordt vastgesteld, dat wil zeggen dat de wekelijkse rusttijd ten minste 35 aaneengesloten uren moet bedragen, mits er geen sprake is van objectieve, technische of arbeidsorganisatorische omstandigheden die dit uitsluiten?
3) Moet artikel 5 van richtlijn 2003/88, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat ook wanneer het recht van de lidstaat en de toepasselijke collectieve overeenkomst voorzien in een wekelijkse rusttijd van ten minste 42 aaneengesloten uren, het daarnaast nog verplicht is om de door het nationale recht en de toepasselijke collectieve overeenkomst gewaarborgde dagelijkse rusttijd van twaalf uren toe te kennen na de aan de wekelijkse rusttijd voorafgaande werkdag, mits er geen sprake is van objectieve, technische of arbeidsorganisatorische omstandigheden die dit uitsluiten?
4) Moet artikel 3 van richtlijn 2003/88, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat de werknemer recht heeft op de minimale rusttijd die hij in een tijdvak van 24 uur geniet, ook wanneer hij in de volgende periode van 24 uur om welke reden ook geen arbeid hoeft te verrichten?
5) Indien de vierde vraag bevestigend moet worden beantwoord, moeten de artikelen 3 en 5 van richtlijn 2003/88, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat de dagelijkse rusttijd vóór de wekelijkse rusttijd moet worden toegekend?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: n.v.t.
Specifiek beleidsterrein: SZW