C-481/17
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 27 september 2017 Schriftelijke opmerkingen: 13 november 2017 Trefwoorden: fiscaal; staatssteun; belasting; naheffing Onderwerp: - VWEU artikelen 3(1)a, 107(3)c, en 108(3); - Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de sector landbouw en bosbouw 2007-2013 (PB 2006, C 319, blz. 1). Feiten: Verzoeker is een Bulgaars onderdaan met een eenmanszaak; zijn hoofdactiviteit is de productie van onbewerkte plantaardige en dierlijke producten. Bij besluit van de Europese Commissie waarbij de steunmaatregel van Bulgarije voor investeringen in landbouwbedrijven door middel van belastingvrijstelling verenigbaar is verklaard met artikel 107(3) heeft de Commissie Bulgarije meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen deze steun. Nadat de Commissie dit besluit had gegeven, begon Bulgarije met de toepassing van de nationale voorschriften die de voorwaarden en de procedure regelen om in aanmerking voor de steun te komen. Verweerder (nationale belastingdienst) heeft een belastingcontrole verricht. Verweerder was van mening dat verzoeker wel aan de specifieke maar niet aan de algemene voorwaarden voor de toekenning van de steun voldeed, welke weliswaar niet in het besluit van de Commissie maar in het nationale recht zouden zijn neergelegd. Om die reden heeft zij de bestreden naheffingsaanslag opgelegd. Verzoeker stelt dat de aangegeven en ontvangen steun volledig zou beantwoorden aan zowel de in het besluit van de Commissie neergelegde voorwaarden als die in verordening (EU) nr. 1857/2006, welke op nationaal niveau zijn neergelegd. Daarnaast zouden voor het litigieuze jaar 2013 geen andere voorwaarden bestaan voor de rechtmatige verkrijging van deze steun. Verweerder stelt dat de wetgevingstechniek van de uitdrukkelijke verwijzing betreffende de hoogte van en de voorwaarden voor de verkrijging van de staatssteun enkel de procedure om hiervoor in aanmerking te komen en de afzonderlijke voorwaarden voor de toekenning ervan betreft, zonder dat hierdoor van de algemene voorwaarden voor de toekenning van alle vormen van fiscale voordelen – inclusief het hier in het geding zijnde voordeel – wordt afgeweken. Overweging: De verwijzende rechter wenst te vernemen of afwijkingen van het besluit van de Commissie vanuit Unierechtelijk oogpunt van belang zijn voor de rechtmatigheid van de bestreden naheffingsaanslag. De verwijzende rechter wijst erop dat het aan de nationale rechter staat om het nationale recht zoveel mogelijk aldus uit te leggen dat het kan worden toegepast op een wijze die bijdraagt tot de uitvoering van het Unierecht. Volgens de verwijzende rechter zijn de omstandigheden die de weigering van de belastingdienst betreffen om verzoeker een fiscaal voordeel toe te kennen in de vorm van de vrijstelling van de directe inkomstenbelasting ter hoogte van 60% van de voor het belastingjaar 2013 aangegeven belasting van belang voor de prejudiciële vragen. In dit verband gaat de verwijzende rechter ervan uit dat de bestreden naheffingsaanslag geldig is en met inachtneming van de nationale procedurevoorschriften voor belastingcontroles is vastgesteld. Prejudiciële vragen: 1. Moet punt 16 van het besluit van de Commissie aldus worden uitgelegd dat er, gelet op de bevoegdheden van de Commissie enerzijds en de beginselen van procedurele autonomie en rechtszekerheid anderzijds, geen bezwaar bestaat tegen de toepassing van een nationale regeling volgens welke de in dat punt vastgelegde termijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden voor de toegekende staatssteun slechts als indicatief en niet als dwingend wordt beschouwd? 2. Moeten de punten 7, 8, 14 en 45 van het besluit van de Commissie – gezamenlijk en teleologisch bezien met inaanmerkingneming van het evenredigheidsbeginsel – aldus worden uitgelegd dat de rechtmatige verkrijging/rechtmatige gebruikmaking van de steun uitsluitend afhangt van de naleving van de uitdrukkelijk in dit besluit vermelde nationale bepalingen voor de verlening van staatssteun, of is het toelaatbaar de naleving te eisen van andere in het nationale recht opgenomen voorwaarden, waarmee niet de doelstellingen worden nagestreefd waaraan de toekenning van de staatssteun bijdraagt? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: P. C-6/12; Todaro Nunziatina & C. C-138/09; Congregación de Escuelas Pías Provincie Betania C-74/16; Lucchini C-119/05. Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZ