C-481/23  Sangas

Contentverzamelaar

C-481/23  Sangas

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 oktober 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     18 november 2023 

Trefwoorden: weigering aanhoudingsbevel, verjaring strafbare feiten

Onderwerp: Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten - Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit (2002/584/JBZ): artikel 4.

Feiten:

De verwerende partij, JMTB, is door de Spaanse rechtbank veroordeeld tot gevangenisstraffen voor het plegen van belastingfraude en witwassen. Nadat bekend werd dat de JMTB beroep had aangetekend tegen het vonnis, werd hem de toestemming geweigerd om naar Roemenië te reizen. Toen hij aan de Kroatische grens werd aangetroffen op weg naar Roemenië, werd een Europees en internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd voor zijn opsporing, gevangenneming en detentie op nationaal en internationaal niveau. In 2023 heeft de rechter in tweede aanleg in Roemenië een afschrift toegezonden van een strafvonnis  waarbij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel tegen JMTB is geweigerd. De Roemeense rechter stelt vast dat er twee facultatieve gronden bestaan om de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel te weigeren, namelijk:

– De gezochte persoon woont in Roemenië; en

– De strafbare feiten zouden zijn verjaard indien zij onder de rechtsmacht van de Roemeense gerechtelijke autoriteiten zouden vallen.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter lijken de beginselen van kaderbesluit 2002/584/JBZ niet te zijn nageleefd.

De beslissing van de Roemeense rechter is gebaseerd op de toepassing van de regels inzake de verjaring van strafbare feiten naar Roemeens recht, terwijl alle vervolgde feiten in Spanje zijn gepleegd en belastingfraude vormen waardoor de financiële belangen van Spanje worden geschaad, zodat de Roemeense rechters niet bevoegd zijn om deze te vervolgen. De weigering van overlevering op grond dat de gezochte persoon een Roemeense ingezetene is strookt volgens de verwijzende rechter tevens niet met de in het kaderbesluit gestelde voorwaarden voor de toepassing van deze facultatieve bepaling tot weigering van overlevering. De verwijzende rechter stelt onder meer dat, zelfs indien de gezochte persoon wordt geacht in Roemenië te wonen, de weigering tot overlevering niet gepaard gaat met een verbintenis van de Roemeense autoriteiten  om elke mogelijke onherroepelijk tegen de in Roemenië gezochte persoon uitgesproken straf ten uitvoer te leggen, wat ertoe leidt dat die feiten onbestraft blijven.

Prejudiciële vragen:

1. Voor zover in artikel 4, lid 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten is bepaald dat de gronden voor facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel het geval omvatten waarin het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, terwijl de gezochte persoon verblijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen:

a) Mag deze grond voor facultatieve weigering van overlevering ook worden toegepast in gevallen waarin nog geen definitieve beslissing is genomen over de gezochte persoon?

b) Zo ja, kan overlevering dan worden geweigerd op grond dat de gezochte persoon verblijft in de uitvoerende staat, zonder dat deze staat zich ertoe verbindt de betreffende straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht ten uitvoer te leggen?

2. Voor zover in artikel 4, lid 4, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten is bepaald dat de gronden voor facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel het geval omvatten waarin de strafvervolging of de straf volgens de wet van de uitvoerende lidstaat is verjaard en de feiten naar het strafrecht van deze lidstaat onder zijn rechtsmacht vallen: mag deze grond voor facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel ook worden toegepast in gevallen waarin de strafvervolging of de straf volgens de wet van de uitvoerende lidstaat geacht wordt verjaard te zijn, ook al zijn de gerechten van die staat niet bevoegd om van de feiten kennis te nemen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C158/21

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten