C-485/24 Locatrans
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 18 september 2024 Schriftelijke opmerkingen: 4 november 2024
Trefwoorden: rechtskeuze, arbeidsovereenkomsten, colissieregels
Onderwerp: - Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980: artikelen 3 en 6; - Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I): artikel 8, lid 2; - Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: artikel 5; - Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: artikel 19; - Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: artikel 21, lid 1.
Feiten: Verwerende partij is “ES’, hij is op grond van een gesloten arbeidsovereenkomst met verzoekende partij ‘Locatrans’ in dienst genomen als chauffeur. Zijn maandelijkse arbeidstijd was vastgesteld op 166 uur. De vennootschap Locatrans heeft zijn maatschappelijke zetel in Luxemburg en in de arbeidsovereenkomst was bepaald dat het Luxemburgse recht van toepassing is. De vervoersactiviteiten vinden in andere lidstaten plaats, voornamelijk in Frankrijk. Bij besluit van 14 januari 2014 heeft Locatrans ES in kennis gesteld van het besluit om zijn arbeidstijd met ingang van 16 juli 2014 te verminderen tot 151,55 uur per maand. ES verzet zich tegen de wijziging van zijn arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft hem een dienstbetrekking aangeboden bij een Franse vennootschap en meegedeeld dat ES vanaf 16 juli 2014 niet langer in dienst zal zijn. ES heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst en beroep ingesteld. Uiteindelijk is er cassatie ingesteld.
Overweging: De verwijzende rechter wil uitleg over artikelen 3 en 6 van het Verdrag van Rome, dat ziet op welk recht van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Uit deze artikelen blijkt dat de rechtskeuze van partijen er niet toe kan leiden dat de werknemer de waarborgen verliest waarin is voorzien door de dwingende bepalingen van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze van toepassing zou zijn. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of in het geval waarin een werknemer dezelfde werkzaamheden ten behoeve van zijn werkgever in meer dan één verdragsluitende staat verricht, ter bepaling van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze van partijen van toepassing zou zijn, de volledige duur van de arbeidsverhouding in aanmerking moet worden genomen om de plaats te bepalen waar de betrokkene zijn arbeid verricht, of alleen het meest recente tijdvak van arbeid.
Prejudiciële vraag: Moeten de artikelen 3 en 6 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, aldus worden uitgelegd dat, in het geval waarin de werknemer dezelfde werkzaamheden ten behoeve van zijn werkgever in meer dan één verdragsluitende staat verricht, ter bepaling van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze van partijen van toepassing zou zijn, de volledige duur van de arbeidsverhouding in aanmerking moet worden genomen om de plaats te bepalen waar de betrokkene gewoonlijk zijn arbeid verrichtte, dan wel dat het meest recente tijdvak van arbeid in aanmerking moet worden genomen wanneer de werknemer, na zijn arbeid gedurende een bepaalde tijd op een bepaalde plaats te hebben verricht, zijn werkzaamheden vervolgens duurzaam verricht op een andere plaats, die volgens de duidelijke wil van partijen de nieuwe plaats moet worden waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-29/10; C-384/10; C-125/92 MuloxIBC; C-383/95; C-37/00 ; C-168/16 en C-169/16
Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV