C-490/16 A S

Contentverzamelaar

C-490/16 A S

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 november 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       28 november 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   28 december 2016

Trefwoorden: asiel; internationale bescherming; aanwijzing verantwoordelijke lidstaat; begrip illegale grensoverschrijding

Onderwerp: - verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend;

Verzoekster, van Syrische nationaliteit, verzoekt nietigverklaring van een besluit van SLV MinBuZa waarin haar verzoek om internationale bescherming van 23-02-2016 is afgewezen en zij op grond van Vo. 604/2013 zal worden overgedragen aan KRO. Vastgesteld is dat verzoekster met de vluchtelingenstroom van februari 2016 KRO illegaal is binnengekomen. Op verzoek van SLV heeft KRO op 20-05-2016 bevestigd dat KRO de voor verzoekster verantwoordelijke LS is. Verzoekster erkent de illegale binnenkomst in KRO maar bestrijdt dat zij SLV illegaal is ingereisd aangezien zij met hulp van de KROaut (de ‘migrantentrein’) naar de grens met SLV is gebracht. Het criterium van artikel 13.1 van Vo. 604/2013 is dan ook volgens haar niet correct toegepast.

De verwijzende hoogste SLV rechter vraagt zich allereerst af hoe de bewoordingen onregelmatige of illegale binnenkomst in een LS in de zin van artikel 13, lid 1, van de Vo. worden toegepast. In deze zaak heeft KRO zijn verantwoordelijkheid al aanvaard hetgeen betekent dat wordt erkend dat verzoekster SLV illegaal is ingereisd. Hij wijst op arrest in C-63/15 waarin het HvJEU oordeelde dat een verzoeker zich erop kan beroepen dat het verantwoordelijkheidscriterium verkeerd is toegepast. En op grond van het arrest C-155/15 vraagt hij zich af of de rechterlijke bescherming op grond van artikel 27 van de Vo. zich uitstrekt tot de uitleg van de uitdrukking onregelmatige of illegale binnenkomst in een LS die als gevolg van een dergelijke binnenkomst op zijn grondgebied, verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Hij wijst op de verschillende taalversies, zowel in de Franse als de Engelse versies van de Vo. is sprake van ‘onregelmatige’ overschrijding in plaats van ‘illegale’ en hij vraagt zich af wat het onderscheid is. De Vo. bevat van dit begrip geen definitie, die wel is opgenomen in de terugkeerRL 2008/115. Dit specifieke geval, waarin een Staat een doorreis organiseert, wordt in ieder geval niet in de Vo. en evenmin in de Schengengrenscode geregeld. Het arrest in C-47/15 geeft hem voor onderhavige zaak onvoldoende houvast voor wat betreft het criterium van artikel 13.1 van de Vo. Het gaat hier niet om uitwijzing maar om het aanwijzen van de verantwoordelijke LS.

De verwijzende rechter wijst erop dat de door KRO voerende migrantenstroom gevolg is van overheidsoptreden (DUI) waardoor de noodzaak tot een georganiseerde doorreis ontstond. Door de massaliteit ervan was controle voor KROaut niet mogelijk. Hij concludeert dat hier dan ook geen sprake kan zijn van een ‘toegelaten’ overschrijding van de nationale grens die invloed zou kunnen hebben op de toepassing van het criterium van artikel 13.1 van de Vo. Gezien de geheel verschillende omstandigheden van onderhavige zaak van reeds bestaande jurisprudentie van het HvJEU ziet hij zich genoodzaakt de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:

1. Strekt de rechterlijke bescherming van artikel 27 van verordening nr. 604/2013 zich uit tot uitlegging van de voorwaarden van het in artikel 13, lid 1, neergelegde criterium indien een lidstaat besluit om een verzoek om internationale bescherming niet te behandelen, een andere lidstaat reeds heeft erkend verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van het verzoek van de verzoeker op dezelfde grondslag, en de verzoeker dit betwist?

2. Moet de voorwaarde van illegale overschrijding in de zin van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013 zelfstandig en autonoom worden uitgelegd, dan wel worden beschouwd in samenhang met artikel 3, punt 2, van terugkeerrichtlijn 2008/115 en artikel 5 van de Schengengrenscode, die de illegale overschrijding van een grens definiëren, en geldt deze uitlegging voor artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013?

3. Gelet op het antwoord op de tweede vraag, moet het begrip illegale overschrijding zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013 in de omstandigheden van de onderhavige zaak aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van illegale overschrijding van de grens wanneer de overheid van een lidstaat de overschrijding van de grens organiseert met het oog op een doorreis naar een andere lidstaat van de Europese Unie?

4. Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet dan worden aangenomen dat artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013 verbiedt dat een onderdaan van een derde land wordt teruggestuurd naar de staat waar hij oorspronkelijk het grondgebied van de Europese Unie isbinnengekomen?

5. Moet artikel 27 van verordening nr. 604/2013 aldus worden uitgelegd dat de in artikel 13, lid 1, en artikel 29, lid 2, neergelegde termijnen niet lopen wanneer de verzoeker zijn recht op rechterlijke bescherming uitoefent, a fortiori wanneer hierbij een prejudiciële vraag moet worden gesteld of wanneer de nationale rechter wacht op het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op een dergelijke vraag die is gesteld in een andere zaak? Subsidiair: lopen de termijnen in een dergelijk geval, maar heeft de verantwoordelijke lidstaat niet het recht om de ontvangst te weigeren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-47/15 Affum; C-63/15 Ghezelbash; C-155/15 Karim;

Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

Gerelateerde documenten