C-492/14 Essent Belgium
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie Termijnen: Motivering departement: 19 december 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 5 januari 2015 Schriftelijke opmerkingen: 5 februari 2015 Trefwoorden: energie; vrij verkeer goederen; gelijke behandeling Onderwerp - VEG artikelen 28 en 30 - Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG
Verzoekster is energieleverancier voor het distributienet in Vlaanderen. Sinds 01-01-2003 levert zij (met name groene stroom) aan niet-residentiële klanten in Vlaanderen en sinds 01-07-2003 (datum vrijmaking electriciteitsmarkt in Vlaanderen) ook aan residentiële klanten in dat gewest. De levering van groene stroom is in BEL een probleem en verzoekster voert deze in, met name uit NL. Concurrentie op de BEL markt was mogelijk geworden doordat de decreetgever de distributie van groene stroom aanvankelijk kosteloos had gemaakt. Wijzigingen in de regelgeving hebben dit teniet gedaan: de invoer van groene stroom werd bij besluit van 04-04-2003 uitgesloten van de kosteloze distributie, en nadat dit met succes is aangevochten later beperkt tot "de injectie van elektriciteit opgewekt door de productie-installaties aangesloten op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest". Verzoekster lijdt schade door deze wijzigingen omdat zij het voordeel heeft meegenomen in haar ondernemingsplan. Sinds 2004 lopen er rechtszaken tot aan de BEL RvS. Deze beziet de schendingen uitsluitend in het licht van belemmering van het vrije verkeer van goederen binnen de BEL economische unie zonder aanvaardbare verantwoording. Verzoekster stelt echter dat normen van Eurrecht zijn geschonden. Verweerder ziet geen onwettigheid in het besluit dat stroom van buiten BEL was uitgesloten van de kosteloze distributie.
De verwijzende BEL rechter (Eerste aanleg Brussel) oordeelt dat de uitspraken van de RvS hem niet beletten het besluit van 04-04-2003 op schending van EUR normen te onderzoeken. Hij besluit om de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen: 1. Dienen de artikelen 28 en 30 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zo te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de reglementering van een lidstaat, in casu het Vlaamse Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in samenhang gelezen met het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 2003 "tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 28 september 2001 inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen" en die de kosteloze distributie beperkt tot de injectie van elektriciteit opgewekt door de productie-installaties aangesloten op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest en elektriciteit van productieinstallaties die niet op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest zijn aangesloten, uitsluit van kosteloze distributie? 2. Dienen de artikelen 28 en 30 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zo te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de reglementering van een lidstaat, in casu het Vlaamse Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in samenhang gelezen met het besluit van 5 maart 2004 inzake de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen zoals toegepast door de VREG,die de kosteloze distributie beperkt tot de elektriciteit in productie-installaties die rechtstreeks injecteren in een in België gelegen distributienet en elektriciteit in productie-installaties die niet rechtstreeks injecteren in een in België gelegen distributienet uitsluit van kosteloze distributie? 3. Is een nationale regeling zoals bedoeld sub 1 en sub 2 verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel en verbod tot discriminatie zoals onder meer vervat in artikel 12 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de artikelen 3.1 en 3.4 van de toenmalige richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG. Specifiek beleidsterrein: EZ