C-492/15 R

Contentverzamelaar

C-492/15 R

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 november 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       23 november 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   23 december 2015
Trefwoorden: erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis-VO)

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis-VO)

Het HvJEU heeft besloten deze zaak te anonimiseren. Het verzoek om een spoedprocedure is afgewezen.
Verzoekster S is HON staatsburger, verweerder R is FRA staatsburger. Zij hebben een kind T geboren 2000, dat zowel de HON als de FRA nationaliteit heeft. S en R zijn in 2009 in BEL officieel gescheiden. Zij gingen in 2005 uit elkaar waarna vader R naar Parijs verhuist. Moeder S en T blijven in BEL. De ouders zijn bij de scheiding co-ouderschap overeengekomen. T heeft hoofdverblijf bij de moeder. In 2010 vertrekt moeder met T naar HON zonder overleg met vader. T zit daar nu op school. Zij heeft bij de HON Rb een aanvraag ingediend om haar alleen het ouderlijk gezag te geven maar dat is afgewezen. Vader vordert in oktober 2010 eerst de terugkeer van T maar trekt die eis in, vordert later die maand dat het hoofdverblijf van T bij hem komt. Moeder beroept zich op haar recht om te bepalen waar het hoofdverblijf is. Zij komt niet naar de zitting. De BEL rechter beslist 31-08-2012 dat de vader het recht krijgt het hoofdverblijf van T te bepalen en T bij een school in te schrijven. 27 januari 2014 wordt deze beslissing bevestigd door het Hof van Beroep Brussel.
Sinds september 2013 zit T op school in Wenen in welke stad hij met moeder ingeschreven staat. Vader vordert in april 2014 bij de Rb Wenen terugkeer van T naar FRA. Dit wordt afgewezen omdat T nooit in FRA heeft gewoond en T de wens heeft geuit in OOS te blijven. Moeder vordert vervolgens dat zij het ouderlijk gezag over T alleen uitoefent en de niet-erkenning van de beslissing van het Brusselse hof van 27-01-2014. Vader komt op tegen die vordering en eist uitvoerbaarverklaring van die beslissing. T (dan 14) ondersteunt het verzoek van zijn moeder en doet een boekje open over (de verhouding met) zijn vader.

De verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) constateert dat de vordering tot niet-erkenning van de beslissing van het Brusselse hof door de lagere instanties steeds is afgewezen. Rest nu de vordering betreffende het ouderlijk gezag. Moeder en T menen dat de beslissing van het Brusselse hof ingaat tegen de belangen van T. Dat hof heeft echter alle procedurele rechten van partijen in acht genomen. In eerdere instanties was terecht beslist dat veranderingen in omstandigheden die het belang van het kind ernstig in gevaar zouden kunnen brengen moeten worden aangevoerd voor het gerecht van de LS van herkomst, in casu in BEL.
Het beroep in revision is toegestaan op de grond dat bij het verwijzende gerecht geen rechtspraak bestaat over de vraag of in de procedure tot erkenning in de zin van artikel 23 van de Brussel II bis-VO rekening moet worden gehouden met het belang van het kind. Onderhavige zaak onderscheidt zich van de door de beroepsrechter aangehaalde zaak C-211/10 Povse.
De verwijzende rechter stelt de volgende vraag aan het HvJEU:
“Staat artikel 35, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis-VO) eraan in de weg dat de appèlrechter de behandeling van een procedure betreffende de niet-erkenning als bedoeld in artikel 21, lid 3, respectievelijk betreffende de uitvoerbaarverklaring als bedoeld in artikel 28 e.v. van die verordening schorst, wanneer in de lidstaat van tenuitvoerlegging een verzoek tot wijziging van de uitvoerbaar te verklaren gezagsbeslissing van de lidstaat van herkomst wordt ingediend en de lidstaat van tenuitvoerlegging internationaal bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek tot wijziging?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-211/10 PPU Povse
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten