C-492/25 Ottman
Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 10 oktober 2025 Schriftelijke opmerkingen: 26 november 2025
Trefwoorden: inkomensbelasting, belastingvoordelen, vrij verkeer van werknemers
Onderwerp: VWEU: artikel 45.
Verzoeker is gepensioneerd en woont met zijn echtgenote in Frankrijk. In 2015 heeft hij in Frankrijk geen belastingaangifte gedaan omdat zijn belastbare inkomen daar onder de belastingvrije som bleef. Bij zijn Nederlandse inkomstenbelasting heeft hij gebruik maakt van een aftrekpost voor negatieve inkomsten uit zijn eigen (Franse) woning. Deze aftrekpost houdt verband met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. Ter discussie staat of Nederland aan een belastingplichtige die in een andere lidstaat woont, geheel of gedeeltelijk die belastingvoordelen moet toekennen wanneer de belastingplichtige zijn inkomen niet geheel in Nederland verdient en hij in zijn woonstaat de belastingvoordelen niet volledig kan benutten.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 45 VWEU aldus worden uitgelegd dat een niet-ingezeten belastingplichtige die in een lidstaat werkzaamheden in loondienst (heeft) verricht, zich bij de heffing van inkomstenbelasting ten opzichte van deze werkstaat slechts in een vergelijkbare situatie als een ingezetene bevindt indien hij zijn belastbare inkomen geheel of nagenoeg geheel in die werkstaat heeft verworven?
2) Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, is die werkstaat dan verplicht, en zo ja in hoeverre, om bij de heffing van inkomstenbelasting rekening te houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de betrokkene in een geval waarin deze in de lidstaat waar hij woont weliswaar inkomsten van betekenis heeft genoten die aldaar met inachtneming van de bepalingen van het toepasselijke belastingverdrag mogen worden belast, maar deze inkomsten in absolute zin onvoldoende zijn om de in deze woonstaat geldende tegemoetkomingen volledig te kunnen benutten?
3) In hoeverre moet voor de beantwoording van de voorgaande vragen rekening worden gehouden met het inkomen van de partner van de belastingplichtige?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/93; C-632/13; C-385/00; C-329/05; C-182/06.
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal