C-493/25 Bolring
Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 10 oktober 2025 Schriftelijke opmerkingen: 26 november 2025
Trefwoorden: inkomstenbelasting, wereldinkomen, aftrekpost negatieve inkomsten uit eigen woning
Onderwerp: VWEU: artikel 49.
CF woonde in België en kreeg loon in Nederland. Op grond van het Schumacker-arrest van het Hof heeft een belastingplichtige die binnen een andere lidstaat werkt recht op eenzelfde fiscale behandeling als een ingezetene, indien hij 90 procent of meer van zijn wereldinkomen buiten de woonstaat verdient. Ter discussie staat naar welke maatstaven het wereldinkomen berekend moet worden, en of dit ertoe leidt dat Nederland rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van CF. Dit is van belang voor de vraag of CF gebruik kan maken van de aftrekpost voor negatieve inkomsten uit zijn eigen woning.
Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 49 VWEU aldus worden uitgelegd dat een niet-ingezeten belastingplichtige die in een lidstaat werkzaamheden in loondienst (heeft) verricht, zich bij de heffing van inkomstenbelasting ten opzichte van deze werkstaat slechts in een vergelijkbare situatie als een ingezetene bevindt indien hij zijn belastbare inkomen geheel of nagenoeg geheel in die werkstaat heeft verworven?
2. Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, is die werkstaat dan verplicht, en zo ja in hoeverre, om bij de heffing van inkomstenbelasting rekening te houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de betrokkene in een geval waarin deze in de lidstaat waar hij woont weliswaar inkomsten van betekenis heeft genoten die aldaar met inachtneming van de bepalingen van het toepasselijke belastingverdrag mogen worden belast, maar deze inkomsten in absolute zin onvoldoende zijn om de in deze woonstaat geldende tegemoetkomingen volledig te kunnen benutten?
3. Moet bij de beantwoording van vraag 1 aan de hand van het recht van de woonstaat dan wel de werkstaat worden bepaald welk deel van zijn totale inkomen (het wereldinkomen) de niet-ingezetene in de werkstaat heeft verworven?
4. Gaat het bij de beantwoording van vraag 1 alleen om arbeidsinkomsten, of moeten ook andere soorten inkomsten, zoals inkomsten uit sparen en beleggen, daarbij in de beoordeling worden betrokken?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/93; C-169/03; C-329/05; C-425/11; C-80/94; C-303/12; C-9/14; C-182/06; C-107/94.
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal