C-498/13 Agrooikosystimata
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 12 november 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 29 november 2013 Schriftelijke opmerkingen: 29 december 2013 Trefwoorden: landbouw; natuurbeheer
Onderwerp - Verordening (EG) nr. 746/96 van de Commissie van 24 april 1996 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (Pb L 102, blz. 19); - Beschikking (2000/115/ΕG) van de Commissie van 24 november 1999 betreffende de definities van de kenmerken, de lijst van landbouwproducten, de uitzonderingen op de definities en de regio’s en gebieden voor de enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (Pb L 38, blz. 1);
Verzoekster is een GRI besloten vennootschap die onder meer tot doel heeft het verrichten van studies inzake programma’s en projecten voor de bescherming, het herstel en bevordering van het agrarische en natuurlijke landschap alsmede de uitvoering daarvan. In 1997 pacht zij stukken grond van verschillende boeren om daar in het kader van Vo. 2078/92 natuurgebieden en dergelijke aan te leggen. Begin 1998 sluit zij een exploitatieovereenkomst met MinLNV voor het op langere termijn uit gebruik nemen van landbouwgronden. Het gepachte land wordt voor 20 jaar in een programma opgenomen waarvoor een jaarlijkse steun per hectare wordt toegekend. In 2001 ontstaat twijfel of de grond wel voor steun in aanmerking komt. De controlecommissie stelt dat de grond wel voor het programma geschikt is maar dat verzoekster niet aan de voor deelname aan het programma gestelde eisen voor het ontvangen van steun voldoet. Als gevolg daarvan wordt de exploitatieovereenkomst opgezegd. Tegen dat besluit gaat verzoekster in beroep omdat zij meent in de hoedanigheid van eigenaar/pachter die grond in bezit heeft recht te hebben op de bedoelde steun ongeacht of zij landbouwwerkzaamheden verricht die al inkomsten opleveren. Maar de bestuursrechter verwerpt het beroep aangezien in Vo. 2078/92 en 746/96 duidelijk sprake is van ‘landbouwers’ en ook de considerans van de Vo. wijst in die richting.
Het college van de verwijzende GRI rechter is verdeeld over de betekenis van de term ‘begunstigde’ in de betreffende steunregeling. Moeten de genoemde Verordeningen eng of ruim uitgelegd worden?. Hij legt het HvJEU de volgende prejudiciële vraag voor: “Vloeit uit het stelsel van [verordening (EEG) nr. 2078/92 en van verordening (EG) nr. 746/96] voort dat de hoedanigheid van landbouwer is vereist om in aanmerking te komen voor steun uit hoofde van de steunregeling voor het op lange termijn uit gebruik nemen van landbouwgrond, of volstaat daartoe dat de aanvrager als beheerder van het onder de regeling gebrachte bedrijf het economische risico daarvan draagt?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-248/04 Cosun Specifiek beleidsterrein: EZ