C-5/15
Prejudiciële hofzaak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 12 maart 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 26 maart 2015 Schriftelijke opmerkingen: 26 april 2015 Trefwoorden: verzekeringen (rechtsbijstand) Onderwerp Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering
Verzoeker heeft een rechtsbijstandverzekering bij verweerster Achmea (Stichting Achmea rechtsbijstand – SAR). Hij vraagt in november 2013 een indicatie voor AWBZ-zorg. De compAut (Centrum Indicatiestelling Zorg - CIZ) wijst het verzoek in december af. Verzoeker wil tegen dat besluit bezwaar maken. Hij wendt zich tot verweerster met verzoek om de kosten van een door hemzelf te kiezen, in indicatiezaken gespecialiseerde advocaat te vergoeden. Verweerster weigert dat. Verzoeker dagvaardt verweerster in kort geding strekkende tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Partijen komen dan overeen dat verweerster aan verzoeker een voorschot verstrekt voor betaling van de door hem te kiezen advocaat. Verzoeker vordert in de bodemprocedure (die zoals partijen zijn overeengekomen direct voor HofAMS wordt gevoerd) naast nakoming door verweerster dat de bezwaarprocedure bij CIZ wordt gekwalificeerd als ‘gerechtelijke of administratieve procedure’ in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Onder verwijzing naar het arrest Sneller stelt verzoeker dat de vrije advocaatkeuze ook geldt voor NL bezwaarprocedures; ‘administratieve procedure’ is een generieke term en geen vast omlijnde juridische definitie. In de procedure bij het CIZ is de bezwaarfase de meest cruciale fase omdat daarin de meest grondige en inhoudelijke herbeoordeling van de medische en juridische afwegingen van het CIZ plaatsvindt. Verweerster betwist onder de toepasselijke polisvoorwaarden de vrije advocaatkeuze in deze fase van de procedure. Er is dan nog geen definitief besluit zodat bijstand door een advocaat nog niet nodig is. Zij ziet in de richtlijn een minimumgarantie om verzekerden in een beperkt aantal gevallen een recht op vrije advocaatkeuze te bieden. Zij vraagt om voorlegging van een vraag aan het HvJEU.
De verwijzende NL rechter (Gerechtshof AMS) besluit gehoor te geven aan het verzoek van verweerster (waarmee verzoeker het eens is) om een vraag aan het HvJEU voor te leggen. Hij wil daarbij aansluiten bij het eerder door de HR voorgelegde verzoek inde zaak C 460/14 Massar en formuleert de vraag als volgt: “Dient het begrip "administratieve procedure" in art. 4 lid 1, aanhef en onder a, van Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, aldus te worden uitgelegd dat daaronder is begrepen de fase van bezwaar bij het CIZ, waarin degene die op een verzoek om een indicatiestelling een afwijzend besluit van het CIZ heeft gekregen een bezwaarschrift indient bij het CIZ met het verzoek het besluit te herzien?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-442/12 Sneller; lopende procedure C-460/14 Massar Specifiek beleidsterrein: VenJ