C-5/25 Pilev
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 6 maart 2025 Schriftelijke opmerkingen: 20 april 2025
Trefwoorden: persoonsgegevens, strafrechtelijke vervolging
Onderwerp: Richtlijn 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens: artikel 4, lid 1, artikel 8, lid 1 en artikel 10, lid 1.
Feiten: De verwijzende rechter heeft een zaak behandeld van een verdachte die wordt vervolgd wegens omkoping van politieagenten en illegaal taxivervoer zonder vergunning. Tijdens de eerste zitting op 5 juli 2024 moest de rechter de identiteit van de verdachte vaststellen conform nationale wetgeving. Dit heeft de rechter gedaan door het identiteitsbewijs van de verdachte te controleren. De rechter weigerde echter de (door het nationaal recht voorgeschreven) aanvullende vragen te stellen over de persoonlijke gegevens van de verdachte, zoals de geboorteplaats, etnische achtergrond, nationaliteit, etc.
Overweging: De verwijzende rechter twijfelt of de verplichting om de persoonsgegevens te verzamelen zoals voorgeschreven door de nationale wetgeving in overeenstemming is met richtlijn 2016/680, die bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens niet bovenmatig mag zijn en enkel indien strikt noodzakelijk.
Prejudiciële vraag: Is een nationale wettelijke regeling – artikel 272, lid 1, NPK – die bepaalt dat voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte zijn persoonsgegevens betreffende geboorteplaats, etnische achtergrond, nationaliteit, woonplaats, opleiding, burgerlijke staat en strafblad worden verwerkt (verzameld, vastgelegd en opgeslagen) verenigbaar met artikel 4, lid 1, onder [c)], artikel 8, lid 1, en artikel 10, lid 1, van richtlijn 2016/680 indien de aldus verzamelde persoonsgegevens op geen enkele wijze noodzakelijk zijn voor de doeleinden van de strafprocedure?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV