C-50/24 - C-56/24 Danane e.a. 

Contentverzamelaar

C-50/24 - C-56/24 Danane e.a. 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    20 mei 2024

Trefwoorden: internationale bescherming; termijnoverschrijding

Onderwerp:

-             Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming: artikel 31, lid 7 en 8 en artikel 43;

-             Richtlijn 2013/33 EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van

-             normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming: artikel 33;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47.

Feiten:

C-50/24 – C-56/24

Alle zeven zaken zijn ingediend door dezelfde verwijzende rechter op dezelfde dag. De zaken hebben betrekking op de aankomst van vreemdelingen op de luchthaven van Brussel. De vreemdelingen komen uit derde landen, en hebben op de dag van aankomst een verzoek om internationale bescherming ingediend. Zij zijn vervolgens allen geweigerd tot binnenkomst en er zijn beslissingen uitgevaardigd ‘tot het vasthouden in een welbepaalde plaats in het grensgebied’. Deze plaats in het grensgebied betrof een plaats die geografisch niet op Belgisch grondgebied ligt maar via een Koninklijk besluit gelijkgesteld is aan een plaats in het grensgebied.  Vervolgens is de beslissing tot weigering genomen van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Hiertegen hebben de verzoekende partijen beroep ingesteld.

Overweging:

C-50/24 – C-56/24

Op grond van Belgisch recht wordt een verzoeker automatisch tot België toegelaten wanneer er geen beslissing word genomen binnen een termijn van vier weken. Bij alle zeven zaken is deze termijn overschreden, maar de verzoekers hebben tot de bestreden beslissingen werden vastgesteld op dezelfde plaats vastgezeten. De verwijzende rechter wil weten wat de gevolgen zijn van de in deze zaken aan de orde zijnde situatie, in het licht van artikel 43 richtlijn 2013/32 en artikel 8 van richtlijn 2013/33. Tevens vraagt de verwijzende rechter zich af of het nemen van de beslissing na de vier weken termijn terwijl de procedure aan de grens was ingeleid, verenigbaar is met artikel 46 van richtlijn 2013/32.

Prejudiciële vragen, zijn identiek in de zeven zaken:

1) Valt een procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat aan de grens of in een transitzone wordt ingediend door een verzoeker die tijdens de procedure wordt vastgehouden in een plaats die geografisch op het grondgebied is gelegen, maar door een regelgevende tekst wordt gelijkgesteld met een plaats in het grensgebied, binnen de werkingssfeer van artikel 43 van richtlijn 2013/32/EU?

2) Valt de behandeling van een dergelijk verzoek om internationale bescherming van een verzoeker die, na de in artikel 43, lid 2, van richtlijn 2013/32/EU gestelde termijn van vier weken, van rechtswege tot het grondgebied wordt toegelaten op grond van het nationale recht, maar die op basis van een nieuwe beslissing tot vasthouding vastgehouden blijft in dezelfde plaats van vasthouding die aanvankelijk werd beschouwd als een plaats in het grensgebied en nu door de autoriteiten wordt aangemerkt als een plaats op het grondgebied, nog steeds binnen de werkingssfeer van artikel 43 van richtlijn 2013/32/EU?

– Kan dezelfde plaats van vasthouding, in het kader van dezelfde procedure inzake internationale bescherming, door een regelgevende tekst aanvankelijk worden gelijkgesteld met een plaats in het grensgebied en, nadat de verzoeker toestemming heeft gekregen om het grondgebied binnen te komen wegens het verstrijken van de termijn van vier weken of ten gevolge van een beslissing tot verder onderzoek, worden beschouwd als een plaats op het grondgebied?

– Wat zijn de gevolgen voor de temporele en materiële bevoegdheid van de beslissingsautoriteit van het feit dat de verzoeker vastgehouden blijft in dezelfde plaats die geografisch op het grondgebied gelegen is, maar die aanvankelijk werd gelijkgesteld met een plaats in het grensgebied en die vervolgens wegens het verstrijken van de termijn van vier weken door de Belgische autoriteiten aangemerkt werd als een plaats van vasthouding op het grondgebied?

3.1) Mag een beslissingsautoriteit die is begonnen met de behandeling van een verzoek om internationale bescherming in het kader van een grensprocedure en die de termijn van vier weken als bedoeld in artikel 43, lid 2, van richtlijn 2013/32/EU laat verstrijken alvorens een beslissing over dit verzoek te nemen, of die eerder een beslissing tot verder onderzoek heeft genomen, ook al zijn alle onderzoeksstappen, met inbegrip van het persoonlijk onderhoud, vóór het verstrijken van deze termijn verricht, dit verzoek verder behandelen op basis van een voorrangsbehandeling in de zin van artikel 31, lid 7, van deze richtlijn wanneer de verzoeker, op basis van de beslissing van een andere autoriteit, vastgehouden blijft in dezelfde plaats van vasthouding, die aanvankelijk is gelijkgesteld met een plaats in het grensgebied, op de grond dat zijn vasthouding noodzakelijk is „om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de verzoeker niet vastgehouden zou worden, met name in geval van risico op onderduiken”?

3.2) Mag een beslissingsautoriteit die is begonnen met de behandeling van een verzoek om internationale bescherming in het kader van een grensprocedure en die de termijn van vier weken als bedoeld in artikel 43, lid 2, van richtlijn 2013/32/EU laat verstrijken alvorens een beslissing over dit verzoek te nemen, of die eerder een beslissing tot verder onderzoek heeft genomen zonder binnen die termijn een persoonlijk onderhoud met de verzoeker te hebben gevoerd, dit verzoek verder behandelen op basis van een voorrangsbehandeling in de zin van artikel 31, lid 7, van deze richtlijn wanneer de verzoeker, op basis van de beslissing van een andere autoriteit, vastgehouden blijft in dezelfde plaats van vasthouding, die aanvankelijk is gelijkgesteld met een plaats in het grensgebied, op de grond dat zijn vasthouding noodzakelijk is „om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de verzoeker niet vastgehouden zou worden, met name in geval van risico op onderduiken”?

4) Is een dergelijke toepassing van de nationale regelgeving verenigbaar met het uitzonderlijke karakter van de vasthouding van de verzoeker dat voortvloeit uit artikel 8 van richtlijn 2013/33/EU en de algemene doelstelling van richtlijn 2013/32/EU?

5) Moeten de artikelen 31, leden 7 en 8, 43 en 46 van richtlijn 2013/32/EU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat de [Raad voor Vreemdelingenbetwistingen] bij de behandeling van een beroep tegen een beslissing in het kader van een aan de grens ingeleide procedure ambtshalve de overschrijding van de termijn van vier weken dient op te werpen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB