C-500/16 Caterpillar Financial Services
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 19 december 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 5 januari 2017 Schriftelijke opmerkingen: 5 februari 2017 Trefwoorden: btw; onverschuldigde betaling; (ontbrekende) rechtsbescherming Onderwerp: - VEU artikel 4.3 loyale samenwerking; - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. Verzoekster heeft 11-03-2013 verzocht om teruggave van teveel betaalde btw en heeft daarbij gerectificeerde aangiften over bepaalde maanden in 2005, 2006 en 2007 overgelegd. Het gaat om leaseovereenkomsten waarbij verzoekster leasinggever is en waarbij zij de leasingnemer de keuze heeft gelaten over de verzekering van het te leasen voorwerp. Zij heeft op grond van de keuze van een leasingnemer een overeenkomst gesloten met een verzekeringsmaatschappij. De verzekeringskosten waren in dit geval voor rekening van verzoekster . Zij brengt de premies in rekening bij de leasingnemer zonder een marge te berekenen en op afzonderlijke btw-facturen worden de kosten aangeduid als ‘beloning voor van btw vrijgestelde handelingen’. Verzoekster wijst op POL jurisprudentie van november 2010 waarbij de rechter heeft aanvaard dat een leasinggever, gelet op de POL btw-wet, naar in 2006 geldend recht de kosten voor de verzekering van het geleasede voorwerp in de maatstaf van heffing voor deze diensten moet opnemen. Verzoekster heeft op grond daarvan besloten haar eerder ingediende btw-aangiften te corrigeren. Zij wijst ook op arrest C-224/11 waarin de rechter wordt opgedragen om te beoordelen of de betrokken handelingen onderling zodanig verbonden zijn dat zij als één enkele prestatie moeten worden beschouwd. Verzoekster stelt dat het te veel betaalde bedrag is ontstaan doordat doorberekening van de premies zonder marge aan de leasingnemers een van btw vrijgestelde handeling is. De belastingdienst heeft geweigerd de zaak te behandelen op grond van verjaring. Bezwaar verandert dit niet, maar de rechter in eerste aanleg oordeelt dat de juiste manier om deze zaak te beslechten een besluit houdende weigering van de teruggaaf van het te veel betaalde geweest en niet een besluit houdende weigering een procedure in te leiden. Beide partijen stellen beroep in cassatie in. De verwijzende POL cassatierechter stelt vast dat het verzoek om teruggaaf is gedaan na het verstrijken van de verjaringstermijn, voor verweerster en in eerste aanleg reden om teruggaaf van de onverschuldigd betaalde belasting te weigeren. Het is volgens vaste rechtspraak van het HvJEU aan de nationale rechter bij toepassing van EUrecht voor de volle werking daarvan zorg te dragen en te garanderen dat de justitiabelen over een doeltreffend middel beschikken om dat te verwezenlijken. In de POL belastingwet is rechtspraak van het HvJEU gecodificeerd met betrekking tot (voorwaarden voor) teruggaaf van teveel betaalde belasting. In C-89/10 en C-96/10 heeft het Hof vastgesteld dat het, wat het effectiviteitsbeginsel betreft, met het EUrecht verenigbaar is dat in het belang van de rechtszekerheid redelijke beroepstermijnen worden vastgesteld die gelden op straffe van verval van recht. Daarnaast heeft het benadrukt dat een prejudicieel arrest louter declaratoir en niet constitutief van aard is, zodat het in beginsel tot de datum van inwerkingtreding van het uitgelegde voorschrift terugwerkt. De verwijzende rechter ziet in de POL verjaringstermijn (vijf jaar) geen strijdigheid met het effectiviteitsbeginsel. Het POL recht kent echter geen mogelijkheid verjaringstermijnen buiten toepassing te laten, ook niet als sprake is van onterecht betaalde belasting. Hier is dan ook sprake van ontbrekende rechtsbescherming. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor: „Verzetten de in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (omissis) neergelegde beginselen van doeltreffendheid, loyale samenwerking en gelijkwaardigheid of om het even welk ander beginsel van Unierecht zich, gelet op de uitlegging op het terrein van de belasting over de toegevoegde waarde die het Hof heeft gegeven in het arrest van 17 januari 2013, BGZ Leasing, C-224/11, tegen nationale bepalingen of een nationale praktijk die het onmogelijk maken dat een te veel betaald bedrag dat ingevolge de inning van de verschuldigde btw in strijd met het Unierecht is ontstaan, wordt teruggegeven indien een justitiabele als gevolg van het optreden van de nationale autoriteiten pas na verstrijken van de verjaringstermijn voor de belastingschuld van zijn rechten gebruik kon maken?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-89/10 en C-96/10 Q-Beef e.a. ; C-224/11 BZG Leasing Specifiek beleidsterrein: FIN