C-500-18 Reliantco Investments et Reliantco Investments Limassol Sucursala Bucureşti

Contentverzamelaar

C-500-18 Reliantco Investments et Reliantco Investments Limassol Sucursala Bucureşti

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    03 oktober 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    19 november 2018

Trefwoorden: consument; oneerlijke bedingen; aansprakelijkheid, beleggingen

Onderwerp:

-           Richtlijn 93/13/EG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

-           Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad;

-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking);

-           Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I);

-           Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II);

-           Verordening (EG) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten.


Feiten:

Op 15.11.2016 heeft verzoeker een rekening geopend voor digitale handel op het online-platform www.ufx.com van de vennootschap Reliantco Investments, waarbij hij via het platform instemde met de algemene voorwaarden van UFX voor de handel in financiële instrumenten van het type “contracts for difference” (hierna: CFD). In de voorwaarden heeft verzoeker aanvaard om met Reliantco Investments  als klant een overeenkomst aan te gaan voor de handel in CFD’s. Volgens artikel 27 van de overeenkomst tussen partijen worden alle geschillen beslecht door de rechter van Cyprus, en worden daarnaast de overeenkomst en alle betrekkingen in verband met de handel tussen partijen beheerst door Cypriotisch recht. Op 26.04.2017 heeft verzoeker Reliantco Investments te Cyprus, en de vennootschap RELIANTCO INVESTMENTS LTD LIMASSOL (bijkantoor te Boekarest) voor de verwijzende rechter gedagvaard, en daarbij aangevoerd dat hij slachtoffer is geweest van een manipulatie die tot het verlies van het 1.919.720 USD heeft geleid. In wezen betoogt verzoeker dat verweersters wettelijk aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad omdat de bepalingen die hem in zijn hoedanigheid van consument beschermen zijn geschonden, aangezien verweersters hun wettelijke verplichtingen niet zijn nagekomen; zij in hun UFX-overeenkomst meerdere oneerlijke bedingen hebben opgenomen, en de geplaatste orders niet in overeenstemming met de gegeven instructies hebben uitgevoerd, welke omstandigheid de schade heeft veroorzaakt. In hun memorie van antwoord hebben verweersters de exceptie van algemene onbevoegdheid van de Roemeense rechters opgeworpen, aangezien volgens hen de rechterlijke instanties van Cyprus bevoegd zijn om van het beroep kennis te nemen.


Overweging:

Volgens de verwijzende rechter moet in de onderhavige zaak voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid het begrip “niet-professionele belegger” als bedoeld in artikel 4(1).12 van richtlijn 2004/39 worden uitgelegd. Ook moet volgens deze rechter worden nagegaan of de nationale rechter de door de verzoeker aangevoerde niet-contractuele aansprakelijkheid in aanmerking kan en/of moet nemen als rechtsmiddel tegen beweerdelijk oneerlijke bedingen in de zin van richtlijn 93/13, ten aanzien waarvan de toepasselijke materiële wet wordt vastgesteld op grond van verordening 864/2007, dan wel of de omstandigheid dat de verzoeker eventueel als consument kan worden aangemerkt, de materiële rechtsgrondslag van zijn vordering irrelevant maakt.


Prejudiciële vragen:

1. Kan/moet de nationale rechter bij de uitlegging van het begrip „nietprofessionele belegger” als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 12, van richtlijn 2004/39/[EG] dezelfde uitleggingscriteria hanteren als die welke gelden voor het begrip consument in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13/EEG?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, onder welke voorwaarden kan een „niet-professionele belegger” als bedoeld in richtlijn 2004/39/EG zich dan in een procedure als in het hoofdgeding beroepen op de hoedanigheid van consument?

3. Meer bepaald, vormen de verrichting door een „niet-professionele belegger” als bedoeld in richtlijn 2004/39/EG van een groot aantal transacties in een relatief kort tijdbestek en de investering van grote geldbedragen in financiële instrumenten zoals gedefinieerd in artikel 4, [lid 1,] punt 17, van richtlijn 2004/39/EG, relevante criteria voor de beoordeling of een „niet-professionele belegger” kan worden aangemerkt als consument in de zin van deze richtlijn?

4. Kan en/of moet de nationale rechter bij de vaststelling van zijn bevoegdheid, aangezien hij dient vast te stellen of, naargelang het geval, artikel 17, lid 1, onder c), dan wel artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing is, de door de verzoeker aangevoerde materiële rechtsgrond – uitsluitend niet-contractuele aansprakelijkheid – in aanmerking nemen als rechtsmiddel tegen het overeenkomen van beweerdelijk oneerlijke bedingen als bedoeld in richtlijn 93/13/EEG, met als gevolg dat de toepasselijke materiële wet wordt vastgesteld overeenkomstig verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II), of maakt de omstandigheid dat de verzoeker eventueel als consument kan worden aangemerkt de materiële rechtsgrond van zijn vordering irrelevant?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Benincasa C-269/95;

Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK
 

Gerelateerde documenten