C-500/24 Grupo Massimo Dutti

Contentverzamelaar

C-500/24 Grupo Massimo Dutti

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 september 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     29 oktober 2024 

Trefwoorden: douanewaarde, opeenvolgende verkopen

Onderwerp: 
-    Verordening (EEG) nr. 2913/1992 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek: artikel 29;
-    Verordening (EEG) nr. 2454/1993 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, in de bewoordingen van verordening (EG) nr. 1762/1995 van de Commissie: artikel 147;
-    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening 952/2013: artikel 128.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Grupo Massimo Dutti SA’, een vennootschap die deel uitmaakt van de Grupo Inditex (Inditex-groep). Massimo Dutti distribueert modeartikelen, zoals kleding en schoeisel. Deze artikelen worden vervaardigd in Aziatische landen, en de fabrikanten ervan verkopen de goederen aan de vennootschap ITX Trading, gevestigd in Zwitserland. ITX Trading verkoopt de goederen vervolgens door aan Massimo Dutti. De belastingdienst heeft een navorderingsaanslag opgelegd aan Massimo Dutti, omdat volgens hen de eerste verkoop (van de fabrikant naar ITX) niet gesloten is voor verkoop naar het douanegebied van de Unie, waardoor de waarde die in aanmerking moest worden genomen de waarde was van de verkoop die de daadwerkelijke invoer van de goederen in de Unie tot stand bracht, die de verkoop van ITX aan Massimo Dutti was. Massimo Dutti heeft beroep ingesteld tegen de vorderingen.

Overweging:
Het is de vraag welke uitleg gegeven moet worden aan het vereiste dat de verkoop die voorafgaat aan het vaststellen van de douanewaarde, in het geval van opeenvolgende verkopen, moet plaatsvinden ‘voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie’. Daarbij is de verwijzende rechter niet zeker of een verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie niet alleen vereist dat de goederen worden binnengebracht in het douanegebied van de Unie, maar of zij ook op dat grondgebied op de markt worden gebracht. De twijfels zien op de toepassing van de regeling voor opeenvolgende verkopen van artikel 147 van Verordening (EEG) nr. 2454/1993.

Prejudiciële vragen:
Moeten de begrippen „voor uitvoer naar het douanegebied van de [Unie]”, zoals gebezigd in artikel 29 CDW en artikel 70, lid 1, van verordening 952/2013, of „met het oog op uitvoer naar genoemd douanegebied”, zoals gebezigd in artikel 147 UCDW, in verband met de vaststelling van de douanewaarde van goederen – als transactiewaarde – in het kader van de regeling voor opeenvolgende verkopen, aldus worden uitgelegd dat deze enkel vereisen dat de goederen worden binnengebracht op het grondgebied van de Unie, opgevat in geografische zin, op grond van een verkoopovereenkomst, ongeacht de douaneregeling waaronder zij vervolgens worden geplaatst en ongeacht het doel waarvoor zij zijn bestemd, zonder dat wordt vereist dat de goederen op het grondgebied van de Europese Unie op de markt worden gebracht? Of moet, opdat de verkoop kan worden geacht te hebben plaatsgevonden „voor verkoop met het oog op uitvoer naar genoemd douanegebied”, worden aangetoond dat de uitvoer bestemd is voor de markt van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-116/12; C-306/04; C-529/16; C-1/18; C-299/90; C-46/16 LS Customs Services; C-11/89; C-263/06; C-11/89

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal

Gerelateerde documenten