C-501/14 EL-EM-2001
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 25 december 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 11 januari 2015 Schriftelijke opmerkingen: 11 februari 2015 Trefwoorden: wegtransport; (tachograaf); opleggen sancties Onderwerp - Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer; - Verordening (EG) nr. 561/2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad
Eén van verzoeksters werknemers (chauffeur) krijgt een boete van de douaneAut wegens inbreuk op de Vo. 3821/85 (tachograaf), gemaakt in diensttijd. De chauffeur maakt bezwaar tegen de boete maar dat wordt bij besluit van 29-05-2014 afgewezen. De auto wordt ook stilgezet wegens vrees dat de boete niet zal worden betaald, waartegen verzoekster bezwaar maakt maar ook dit wordt afgewezen bij besluit van 27-05-2014. Verzoekster wendt zich dan tot de bestuursrechter met verzoek om rechtmatigheidstoetsing van de conservatoire maatregel om reden dat zij geen partij in de procedure is maar de chauffeur. Die is dan ook veroordeeld tot betaling van een geldboete. Maar verweerster (algemene directie douane en financiën) stelt dat verzoekster wel partij is in de procedure (en haar recht heeft uitgeoefend) en overigens is het overeenkomstig de HON wettelijk regeling mogelijk om een voertuig stil te zetten als er een boete wordt opgelegd wegens een overtreding verband houdende met het voertuig, ongeacht aan wie. De verwijzende HON rechter (rechtbank voor bestuurs- en arbeidsgeschillen Szeged) verwijst naar en doorborduurt op een eerder dit jaar voorgelegde zaak (C-287/14 Eurospeed) waarin het om een soortgelijke situatie gaat. Die zaak is echter nog niet betekend. Hij formuleert zijn vragen aan het HvJEU als volgt: I. Moet artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006 aldus worden uitgelegd dat de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een sanctie die door een lidstaat is vastgesteld en opgelegd voor een inbreuk, uitsluitend kunnen worden toegepast ten aanzien van degene die de betrokken inbreuk heeft gemaakt? Met andere woorden: is een nationale regeling op grond waarvan de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een door een lidstaat vastgestelde en opgelegde sanctie, kunnen worden toegepast ten aanzien van een (natuurlijke of rechts-)persoon waarvan in de administratieve procedure niet is vastgesteld dat hij een inbreuk heeft gemaakt, gelet op artikel 18 van verordening (EG) nr. 561/2006, in strijd met de krachtens artikel 19, lid 1, eerste volzin, van die verordening op de lidstaten rustende verplichting? II. Zo neen, moet artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006 dan aldus worden uitgelegd dat een maatregel die wordt toegepast ten aanzien van een derde (natuurlijke of rechtspersoon) wegens een inbreuk die door een ander is gemaakt, hoewel niet is vastgesteld dat die derde zich schuldig heeft gemaakt aan een inbreuk, een aan de derde opgelegde sanctie is, ongeacht de benaming die eraan wordt gegeven? III. Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, is een nationale regeling die het met het oog op de uitvoering van de sanctie die is opgelegd wegens een door de bestuurder van een voertuig gemaakte inbreuk, mogelijk maakt een sanctie – die „maatregel” wordt genoemd, maar een bestraffend karakter heeft – op te leggen aan een andere (natuurlijke of rechts)persoon, in strijd met het verbod van dubbele toetsing als bedoeld in artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006? Specifiek beleidsterrein: IenM mede FIN