C-501/24 Klinka-Geo Trans
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 25 september 2024 Schriftelijke opmerkingen: 11 november 2024
Trefwoorden: btw, fiscale neutraliteit, belastingfraude, recht op btw-aftrek
Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 9, artikel 167, artikel 168, onder a), artikel 178, onder a), artikel 220 en artikel 226; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47.
Feiten: Verzoekende partij is ‘Klinka-Geo Trans’ en verwerende partij is de belastingdienst. De belastingdienst heeft de btw-aangiften van verzoekende partij aan een controle achteraf onderworpen. Na de controle is geconcludeerd dat verzoekende partij ten onrechte had verzocht om teruggaaf van de voldane btw op drie facturen. De belastingdienst heeft de teruggaaf geweigerd en verzoekende partij vertragingsrente en een fiscale boete opgelegd. De belastingdienst stelt dat de vermelde economische handelingen op de facturen niet hebben plaatsgevonden, of dat ze niet hebben plaatsgevonden tussen de op de factuur vermelde partijen. Verzoekende partij stelt dat de feiten niet naar behoren zijn vastgesteld, en dat het in strijd is met het nationale recht en met Unierechtspraak om te stellen dat het aan de belastingplichtige is om alle omstandigheden met betrekking tot het verrichten van diensten te bewijzen.
Overweging: De verwijzende rechter trekt de conclusie van de nationale rechter in twijfel dat bij de facturen waarvoor niet kan worden aangetoond dat de economische handeling heeft plaatsgevonden, het element betreffende de kennis van verzoekende partij niet hoeft te worden onderzocht. De verwijzende rechter twijfelt verder of een schending door de opsteller van de facturen van de bijzondere regels inzake het verrichten van de dienst, ten nadele van verzoekende partij in aanmerking kan worden genomen. De niet-naleving van deze regels vormt immers geen belemmering voor de verrichting van de dienst en meer in het algemeen is het in strijd met het beginsel van fiscale neutraliteit om een onderscheid te maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde handelingen, zo stelt de verwijzende rechter. Tenslotte vraagt de verwijzende rechter om uitleg over de nationale rechtspraak dat afwijkt van de rechtspraak van het Hof.
Prejudiciële vragen: 1) Is de praktijk van een belastingdienst in overeenstemming met artikel 167, artikel 168, onder a), en artikel 178, onder a), van de btw-richtlijn, en met het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) als algemeen rechtsbeginsel erkende recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, in samenhang met de fundamentele beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en rechtszekerheid, indien die praktijk erin bestaat dat de belastingdienst – overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 van advies nr. 5/2016 van 26 september van de kamer voor bestuurs- en arbeidsgeschillen van de Kúria (hoogste rechterlijke instantie van Hongarije) – voornoemde bepalingen aldus toepast dat hij, indien hij oordeelt dat de op de factuur vermelde economische handeling niet heeft plaatsgevonden, niet onderzoekt of de ontvanger van de factuur op de hoogte was of had moeten zijn van de belastingfraude of -ontwijking, terwijl hij, indien hij oordeelt dat de economische handeling wel degelijk heeft plaatsgevonden, zij het niet tussen de op de factuur vermelde partijen, aan de hand van de feiten onderzoekt of de ontvanger van de factuur op de hoogte was of had moeten zijn van de belastingfraude of -ontwijking?
2) Is een procedure verenigbaar met voornoemde artikelen van de btw-richtlijn en rechtsbeginselen, en met de op de belastingdienst rustende wettelijke plicht tot bewijsvoering aan de hand van objectieve feiten, indien die procedure erin bestaat dat deze belastingdienst: a) als voorwaarde voor de uitoefening van het recht op aftrek, en onder verwijzing naar een gebrek aan zorgvuldigheid, de belastingplichtige verplicht om na te gaan of de opsteller van de factuur een tot nietigheid leidende onregelmatigheid heeft begaan die geen verband houdt met de btw-plicht en derhalve evenmin met de uitoefening van het recht op aftrek, aangezien de verplichting tot betaling van de btw overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht evenzeer bestaat in het geval van nietige overeenkomsten, zodra er sprake is van een aantoonbaar financieel resultaat; b) de belastingplichtige het recht op aftrek van de belasting ontzegt, zonder onderzoek naar de vereiste zorgvuldigheid, op grond dat na de economische handeling en onder verwijzing naar omstandigheden die aan de opsteller van de factuur kunnen worden toegerekend in de periode waarop de controle betrekking heeft, is vastgesteld dat de op de factuur vermelde economische handeling niet heeft plaatsgevonden; c) de schade die voortvloeit uit het vruchteloze getuigenbewijs laat dragen door de belastingplichtige die de economische handeling staaft met een factuur, waarbij hij zich baseert op het feit dat het voor de aftrekbaarheid van de btw noodzakelijk is dat er niet alleen een factuur is, maar ook dat de omstandigheden waarin de gefactureerde economische handeling heeft plaatsgevonden, gedetailleerd worden omschreven door de op de factuur vermelde belastingplichtigen en de vertegenwoordigers van de ondernemingen die op enigerlei wijze aan de economische handeling hebben deelgenomen, mede gelet op de door het Hof geformuleerde beginsel dat nationaalrechtelijke bewijsregels de doeltreffendheid van het Unierecht niet mogen aantasten?
3) Zijn, gelet op voornoemde regels van de btw-richtlijn, artikel 47 van het Handvest en de voorrang van het Unierecht, de beslissingen van het Hof die aanwijzingen bevatten over de regels van de btw-richtlijn inzake het recht op aftrek en inzake de omstandigheden die moeten worden beoordeeld in het kader van het aspect betreffende de kennis van de belastingplichtige, van toepassing op de onderhavige zaak indien de belastingdienst op basis van dezelfde omstandigheden die in het kader van het kennisaspect worden beoordeeld, vaststelt dat de economische handeling niet heeft plaatsgevonden?
4) Is het in strijd met artikel 267 VWEU, het beginsel van voorrang van het Unierecht en het in artikel 47 van het Handvest verankerde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, dat de nationale rechter in laatste aanleg: a) onder verwijzing naar het verschil in feitelijke omstandigheden, in het kader van een cassatieberoep waarin verschillende beslissingen inzake de aftrek van btw worden onderzocht, de beslissingen van het Hof ter zake niet toepast of verbiedt dat deze worden ingeroepen in het kader van een nieuwe procedure omdat de beslissingen van het Hof, wanneer die omstandigheden worden vergeleken met de omstandigheden die in het in het cassatieberoep aan de orde zijnde vonnis zijn opgesomd, slechts aanwijzingen met betrekking tot individuele omstandigheden bevatten, waarbij deze rechter verwijst naar het verschil dat is vastgesteld in de paragrafen 1 en 2 van advies nr. 5/2016 van de kamer voor bestuurs- en arbeidsgeschillen van de Kúria, waarvan de logica impliceert dat de beslissingen van het Hof in btw-zaken niet van toepassing zijn in gevallen waarin de belastingdienst vaststelt dat de gefactureerde economische handeling niet heeft plaatsgevonden, ook al betwist de verzoekende partij in haar beroep juist de rechtmatigheid van die vaststelling; b) na te hebben geoordeeld dat de beslissingen van het Hof in de desbetreffende zaak ten onrechte zijn toegepast, voor de nieuwe procedure in strijd met die beslissingen gelast dat de rechter deze nieuwe procedure voert in overeenstemming met de rechtspraak die is samengevat in het – niet-bindende – advies van de kamer voor bestuurs- en arbeidsgeschillen van de Kúria en met de rechtspraak die dateert van na de goedkeuring van dat advies; c) in het kader van een cassatieberoep afwijkt van het arrest dat het Hof heeft gewezen in de betreffende zaak als gevolg van een prejudiciële verwijzing en een daarmee strijdige beslissing neemt, zonder zelf een prejudiciële procedure in te leiden, ondanks de in haar beslissing vastgestelde tegenstrijdigheden wat de uitlegging van het Unierecht betreft?
5) Kan de rechter van een lidstaat naar wie de rechterlijke instantie in laatste aanleg de zaak voor een nieuwe behandeling heeft terugverwezen, gelet op de noodzakelijke eerbiediging van de in de vorige vraag genoemde rechten en beginselen en op de verplichting om het met het Unierecht strijdige nationale recht buiten toepassing te laten, in die tweede procedure afwijken van de aanwijzingen die zijn verstrekt door de rechterlijke instantie in laatste aanleg – zonder dat deze is overgegaan tot een prejudiciële verwijzing – wanneer hij van mening is dat die aanwijzingen in strijd zijn met het Unierecht en wanneer na de terugverwijzing voor een nieuwe behandeling het Hof in een zaak met een vergelijkbare feitelijke achtergrond een arrest over dezelfde rechtsvraag heeft gewezen dat niet overeenkomt met de juridische uitlegging waarop de verplichting tot een nieuwe behandeling is gebaseerd; of kan de rechter die de zaak opnieuw moet behandelen zich alleen onttrekken aan de door de nationale rechterlijke instantie in laatste aanleg opgelegde verplichting en kan hij het latere arrest van het Hof slechts toepassen indien hij in de nieuwe procedure een verzoek om een prejudiciële beslissing indient?
6) Is het antwoord op de vierde en de vijfde prejudiciële vraag, gelet op het beginsel van de voorrang van het Unierecht en de daaruit voortvloeiende verplichting om met het Unierecht strijdig nationaal recht buiten toepassing te laten, in alle gevallen van toepassing, ongeacht het voorwerp van het geschil, of alleen in die gevallen waarin het voorwerp van het geschil de aftrek van btw is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-439/04 en C-440/04 Kittel en Recolta Recycling; C-555/07; C-80/11 en C-142/11; C-18/13 Maks Pen; C-537/22 Global Ink Trade
Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal