C-503/23 Centro di Assistenza Doganale Mellano

Contentverzamelaar

C-503/23 Centro di Assistenza Doganale Mellano

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    11 oktober 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    27 november 2023

Trefwoorden: vrij verkeer van diensten, douanehandelingen

Onderwerp:

•            VWEU, met name de artikelen 56 tot en met 62;

•            Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, met name de artikelen 10 en 15;

•            Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, met name overweging 21 en de artikelen 18 en 139;

•            Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie, met name artikel 115.

Feiten:

De verzoekende partij, een vennootschap gevestigd in Cuneo, is een zogenoemde CAD (Centri assistenza dogonale [centra voor douanebijstand]) en verricht douanehandelingen voor rekening van haar klanten. De statutaire zetel bevindt zich in het district waar het Aostadal van het Agentschap douane en monopolies, de verwerende partij, bevoegd is. In dit verband heeft de verzoekende partij bij de verwerende partij een vergunning aangevraagd voor de erkenning van een andere plaats dan het douanekantoor. Deze opslagruimte bevindt zich niet in het district waar de territoriale directie bevoegd is. De aanvraag van de verzoekende partij is echter afgewezen. De verzoekende partij heeft beroep ingesteld tegen dit afwijzende besluit.

Overweging:

De verzoekende partij stelt dat dat het litigieuze besluit in strijd is met overweging 21 en artikel 18 van verordening (EU) nr. 952/2013 en met richtlijn 123/2006/EG. De verwerende partij stelt echter dat een douane-expediteur weliswaar bevoegd is om op het gehele nationale grondgebied douanehandelingen te verrichten, maar dat deze bepaling niet van toepassing is op de activiteit van de douane-expediteur die als vennoot van een CAD optreedt.

Ten eerste is de verwijzende rechter van oordeel dat het douanerecht van de Unie geen territoriale beperking van de uitoefening van tussenhandeldiensten toestaat. Bijgevolg lijkt het nationale recht, namelijk artikel 3, lid 3, van ministerieel besluit nr. 549/1992, volgens deze rechter niet in overeenstemming met het Unierecht.

Ten tweede merkt de verwijzende rechter op dat artikel 3, lid 3, van ministerieel besluit nr. 549/1992, die de verzoekende partij, als CAD, verbiedt om activiteiten te verrichten in een lokale ruimte of opslagruimte die is gelegen buiten het district van de territoriale directie van het agentschap douane en monopolies waar zij haar hoofdvestiging heeft, waardoor deze bepaling beperkingen stelt aan de mogelijkheid om activiteiten te verrichten. Dit lijkt in strijd met artikel 10, lid 4, van richtlijn 2006/123, dat aan de geautoriseerde dienstverrichter het recht geeft op toegang tot de dienstenactiviteit of op de uitoefening daarvan op het gehele nationale grondgebied. Bovendien leidt de nationale rechtsoverweging tot een verbod om over meer bedrijfspanden op dat nationale grondgebied te beschikken, in het geval waarin de plaatsen die voor douanehandelingen zijn bestemd zich bevinden buiten het gebied van het district van de territoriale directie waarin het CAD zijn hoofdvestiging heeft, wat een schending lijkt te zijn van artikel 15, lid 3, van richtlijn 2006/123.

Ten derde spreekt de verwijzende rechter zijn twijfels uit over de vraag of artikel 3, lid 3, van ministerieel besluit nr. 549/1992 in overeenstemming is met de artikelen 56 tot en met 62 VWEU, aangezien de territoriale beperking van de activiteiten van de CAD’s een beperking van het vrij verrichten van diensten lijkt te vormen, omdat de CAD’s daardoor in een objectief ongunstige positie worden geplaatst ten opzichte van andere marktpartijen. De verwijzende rechter is niet van oordeel dat de uitoefening door een CAD van zijn activiteiten buiten de bovengenoemde territoriale grenzen afbreuk kan doen aan de technisch-professionele vereisten voor deze activiteit en dus aan de continuïteit van de dienst.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 18 van verordening (EU) nr. 952/2013, gelezen in samenhang met overweging 21 van die verordening, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bepaling (artikel 3, lid 3, van ministerieel besluit nr. 549/1992) en een nationale praktijk die de activiteiten van de CAD’s – Centri di assistenza doganale (centra voor douanebijstand) – beperken tot een „erkende plaats” binnen [het gebied van] de regionale/interregionale/interprovinciale directie waar zij hun statutaire zetel hebben, en de uitbreiding ervan tot het gehele nationale grondgebied uitsluiten?

2. Moeten de artikelen 10 en 15 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een bepaling (artikel 3, lid 3, van ministerieel besluit nr. 549/1992) en een nationale praktijk die de activiteiten van de CAD’s – Centri di assistenza doganale – beperken tot een „erkende plaats” binnen [het gebied van] de regionale/interregionale/interprovinciale directie waar zij hun statutaire zetel hebben, de uitbreiding ervan tot het gehele nationale grondgebied uitsluiten en tegelijkertijd die activiteiten op het gehele nationale grondgebied slechts voorbehouden aan douane-expediteurs?

3. Moeten de artikelen 56 tot en met 62 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een bepaling (artikel 3, lid 3, van ministerieel besluit nr. 549/1992) en een nationale praktijk die de activiteiten van de CAD’s – Centri di assistenza doganale – beperken tot een „erkende plaats” binnen [het gebied van] de regionale/interregionale/interprovinciale directie waar zij hun statutaire zetel hebben, de uitbreiding ervan tot het gehele nationale grondgebied uitsluiten en tegelijkertijd die activiteiten op het gehele nationale grondgebied slechts voorbehouden aan douane-expediteurs?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, C-293/14; C-475/11; Antanasio Group, C-384/08; C-470/11; Citroën Belux, C-265/12; C-159/12, en de gevoegde zaken C-570/07 en C-571/07.

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten