C-504/24 PPU Anacco
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 30 september 2024 Schriftelijke opmerkingen: N.v.t. (spoedprocedure)
Trefwoorden: Europees Aanhoudingsbevel, recht op een eerlijk proces
Onderwerp: - Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 6; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 48 en 52; - Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten: artikelen 1 en 4; - Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures: artikel 6; - Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming: artikel 3.
Feiten: Het geding betreft een strafzaak tegen ‘RT’, een zangeres. Zij is momenteel gedetineerd in een penitentiaire instelling in de buurt van Rome, in afwachting van de tenuitvoerlegging van een door de Belgische autoriteiten uitgevaardigd Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Zij is gedetineerd omdat ze in 2020 zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een eerder uitgevaardigde EAB. Het EAB is uitgevaardigd na een proces waarin RT niet is verschenen, en waarin zij niet is bijgestaan door een raadsman.
Overweging: Op grond van Italiaans recht wordt er, in het geval van een EAB voor de uitvoering van een veroordeling, geen mogelijkheid geboden aan de aangezochte staat om de overlevering te weigeren indien het strafproces heeft plaatsgevonden in afwezigheid van een raadsman. De verwijzende rechter vraagt zich af of de nationale regelgeving in strijd is met het Unierecht.
Prejudiciële vraag: Moeten a. artikel 6 van het Verdrag [betreffende de] Europese Unie, artikel 48, [lid] 2, en artikel 52, [leden] 3 en 4, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, b. artikel 6, lid 3, onder c), van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, c. artikel 1, [lid] 3, en artikel 4 bis van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002, d. artikel 6 van richtlijn 2012/13/EU en e. artikel 3 van richtlijn 2013/48/EU, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als de Italiaanse regeling die voortvloeit uit de artikelen 2, 6 en 18 ter van wet nr. 69 van 22 april 2005, die de Corte d’appello, als bevoegde rechterlijke instantie van de aangezochte staat, geen mogelijkheid biedt om te weigeren een persoon aan de uitvaardigende staat over te leveren in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op basis van een veroordeling tot een vrijheidsstraf die in de uitvaardigende staat is uitgesproken in een strafproces waarbij geen door de beklaagde gekozen of ambtshalve door de rechter benoemde raadsman aanwezig was, en in elk geval zonder daadwerkelijke verdediging, ook indien de veroordeelde persoon er – na de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel – recht op heeft dat het veroordelende vonnis aan hem wordt betekend en verzet of hoger beroep tegen die veroordeling kan instellen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: JenV