C-505/20 RR et JG
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 maart 2021 Schriftelijke opmerkingen: 26 april 2021
Trefwoorden : strafrecht; bevriezing; rechtsbescherming
Onderwerp :
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
- Richtlijn 2014/42/ Е U van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie;
Feiten:
Op 15-01-2019 heeft de politie een personenauto aangehouden voor controle. De auto werd bestuurd door WE, bijrijdster was de eigenaresse van de auto RR. In het voertuig werd een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. De personenauto werd in beslag genomen, beide personen werden formeel in staat van beschuldiging gesteld. Beiden verklaarden eensluidend dat RR niet van de verdovende middelen op de hoogte was. Zij verklaarden dat zij samenwoonden, dat zij een gezamenlijk kind hadden en dat, hoewel RR eigenaresse van de auto was, deze in werkelijkheid uitsluitend door WE werd gebruikt. Uiteindelijk werd de strafprocedure tegen RR beëindigd omdat zij niet bij het vervoer van de verdovende middelen betrokken is geweest. In het kader van een strafprocedure tegen een georganiseerde bende wegens de verspreiding van verdovende middelen werd bij de doorzoeking van de woning van JG twee telefoons en geldbedragen gevonden en in beslag genomen. JG werd daarna niet in staat van beschuldiging gesteld. Uiteindelijk bleek dat JG niet bij de strafbare feiten betrokken was geweest (na het uitlezen van de telefoons). RR en JG hebben herhaaldelijk verzocht om afgifte van hun in beslag genomen voorwerpen. RR heeft een verzoek ingediend tot afgifte van de personenauto, JG een verzoek om afgifte van twee telefoons en een geldbedrag.
Overweging:
De vraag rijst of het in overeenstemming is met artikel 8(1,4) van de richtlijn, dat de door de inbeslagneming getroffen personen niet beschikken over voorzieningen in rechte ter verzekering van hun rechten in de gerechtelijke fase van de strafprocedure. Met de tweede vraag wordt beoogd te laten vaststellen of het rechtmatig is dat het nationale recht de confiscatie van het „hulpmiddel” overeenkomstig artikel 4(1) jo artikel 2.3 van de richtlijn afhankelijk stelt van het eigendomsrecht van de beklaagde op dit hulpmiddel. Als het Hof de tweede vraag aldus beantwoordt dat het mogelijk is de personenauto die eigendom is van RR, als hulpmiddel te confisqueren, rijst de vraag welke rechtsmiddelen zij heeft. In het bijzonder is het de vraag of de verwijzende rechter haar de mogelijkheid moet bieden om deel te nemen aan de strafprocedure in het kader waarvan wordt onderzocht of WE haar personenauto als hulpmiddel heeft gebruikt en of haar relatie tot WE met betrekking tot de personenauto een confiscatie toelaat, ondanks dat zij eigenaar is van de personenauto.
Prejudiciële vragen:
1. Verzet artikel 8 van richtlijn 2014/42 zich tegen een nationale wet op grond waarvan de betrokkene, na de bevriezing van voorwerpen die als vermoedelijk hulpmiddel of als opbrengst uit het strafbare feit in beslag zijn genomen, gedurende de gerechtelijke fase van de strafprocedure niet het recht heeft om bij de rechter een verzoek tot afgifte van deze voorwerpen in te dienen?
2. Is een nationale wet, op grond waarvan de confiscatie van een „hulpmiddel” niet is toegestaan met betrekking tot een goed dat eigendom is van een niet bij het strafbare feit betrokken derde, maar dat door de derde aan de beklaagde voor duurzaam gebruik ter beschikking is gesteld op een wijze dat in de interne verhouding nu juist de beklaagde de eigendomsrechten uitoefent, verenigbaar met artikel 4, lid 1, juncto artikel 2, punt 3, van richtlijn 2014/42 en artikel 17 van het Handvest?
3. Bij een ontkennend antwoord op de vraag: formuleert artikel 8, lid 6, tweede zin, en lid 7, van richtlijn 2014/42 een verplichting om de nationale wet aldus uit te leggen dat het een derde wiens voorwerpen zijn bevroren en als hulpmiddel kunnen worden geconfisqueerd, de mogelijkheid moet hebben deel te nemen aan de procedure die kan leiden tot een confiscatie, en een confiscatiebevel in rechte te betwisten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV