C-506/23 Network One Distribution
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 oktober 2023 Schriftelijke opmerkingen: 22 november 2023
Trefwoorden: fiscaal procesrecht, antidumpingrecht, cumulatieve toepassing van rente en sancties
Onderwerp:
• Uitvoeringsverordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, artikel 1, leden 1 en 4;
• Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, artikel 114, leden 1 en 2.
Feiten:
SC NETWORK ONE DISTRIBUTION SRL (hierna: „verzoekende partij”) is een handelsvennootschap die voor btw-doeleinden in Roemenië is geregistreerd. De verzoekende partij heeft goederen (fietsen, elektrische fietsen en onderdelen daarvan) ingevoerd in Roemenië en bij de Roemeense douaneautoriteiten douaneaangiften ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van deze goederen. De verzoekende partij heeft voor de Roemeense douaneautoriteiten verklaard dat Thailand het land van oorsprong van de door haar ingevoerde goederen was. Het regionaal directoraat douane Boekarest heeft een douanecontrole uitgevoerd met betrekking tot de werkelijke oorsprong van de goederen die door de verzoekende partij zijn ingevoerd en is tot de conclusie gekomen dat de oorsprong van deze goederen de Volksrepubliek China was. Hierop is vastgesteld dat de verzoekende partij een antidumpingrecht moest betalen op grond van de uitvoeringsverordening (EU) nr. 502/2013. Bovendien heeft de douaneadministratie op grond van artikel 114 van verordening (EU) nr. 952/2013 vastgesteld dat de verzoekende partij ook bijkomende fiscale lasten moest betalen, te weten vertragingsrente over het antidumpingrecht en boeten wegens achterstallige betaling.
De verzoekende partij heeft het antidumpingrecht en alle sancties betaald en daarna bezwaar gemaakt tegen het proces-verbaal van controle en de regularisatiebeschikking. Dit bezwaar is echter afgewezen. Hierop heeft de verzoekende partij beroep, en, na de afwijzing hiervan, hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Overweging:
Uit het wetboek van fiscaal procesrecht blijkt dat de belastingplichtigen rente en boeten wegens achterstallige betaling moeten betalen als gevolg van de niet-betaling van de belastingvorderingen op de vervaldag. Het wetboek van fiscaal procesrecht is ook van toepassing op douanegebied, als aanvulling op het Unierecht. Ingevolge het wetboek van fiscaal procesrecht worden zowel de rente als de sancties op dezelfde wijze berekend, namelijk voor elke dag vertraging vanaf de dag na de uiterste datum voor de betaling tot en met de datum waarop het verschuldigde bedrag wordt betaald. Het doel van de rente en de sancties is verschillend. De fiscale rente waarborgt dat het nadeel wordt hersteld dat de begroting lijdt doordat de schuldenaar de fiscale hoofdschuld niet op de vervaldag heeft betaald. De boete wegens achterstallige betaling is de sanctie voor de niet-betaling door de schuldenaar van de fiscale hoofdschuld op de vervaldag. Omdat het doel van de rente en de sancties verschillend is, kunnen zij cumulatief worden toegepast (zoals in casu ook gebeurd is).
De verwijzende rechter merkt op dat in verordening (EU) nr. 502/2013 geen sancties zijn vastgesteld voor de schending van haar bepalingen. In artikel 1, lid 4, van deze verordening is echter bepaald dat, tenzij anders vermeld, de vigerende bepalingen inzake douanerechten van toepassing zijn. In het hoofdgeding hebben de bepalingen inzake douanerechten, namelijk artikel 114 van verordening (EU) nr. 952/2013, als grondslag gediend voor de invordering van de schade door de douaneautoriteiten. De verwijzende rechter kan echter uit de rechtspraak niet afleiden of artikel 114 van het douanewetboek van de Unie de oplegging van boeten wegens achterstallige betaling uitsluitend heeft vastgesteld om de schade te vergoeden of ook om sancties op te leggen.
De verwijzende rechter betwijfelt of dit tot gevolg zou hebben dat door de douaneautoriteiten geleden financiële verliezen worden voorkomen of dat de voordelen voor de marktdeelnemers worden gecompenseerd. Evenzo betwijfelt de verwijzende rechter of het onrechtmatige gedrag van de verzoekende partij zonder de toepassing van de in het wetboek van fiscaal procesrecht vastgestelde sancties, in samenhang met de sancties die op grond van artikel 114 van het douanewetboek van de Unie worden toegepast, uiteindelijk geen gevolgen zou hebben voor die partij.
Prejudiciële vraag:
Moet het Unierecht, en met name artikel 114 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een administratieve praktijk waarbij, in omstandigheden als in het hoofdgeding, met betrekking tot de hoogte van het antidumpingrecht, aan een belastingplichtige naast de in artikel 114 van de verordening bedoelde boeten wegens achterstallige betaling ook een boete wegens achterstallige betaling wordt opgelegd die afzonderlijk in de nationale regeling (het wetboek van fiscaal procesrecht) is vastgesteld?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-382/09, StilsMet.
Specifiek beleidsterrein: Fin-Fisc