C-507/16 Entertainment Bulgaria System
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie Termijnen: Motivering departement: 28 november 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 14 december 2016 Schriftelijke opmerkingen: 14 januari 2017 Trefwoorden: btw; recht op aftrek voorbelasting Onderwerp: richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde Verzoekster is actief in de internetdienstverlening (webdesign e.d.). Haar klantenkring bestaat (in de relevante periode) grotendeels uit btw-plichtige ondernemingen uit andere EULS (met name BEL, ROE, SPA) en ZWI. Voor de verrichte diensten maakt zij aanspraak op aftrek van voorbelasting. Zij is zelf vanaf 16-12-2013 belastingplichtig (omzet die tot registratieplicht leidt is dan bereikt) maar registreert zich niet vrijwillig. Bij een belastingcontrole wordt vastgesteld dat verzoekster geen recht heeft op de door haar verrichte aftrek van voorbelasting over de periode voor de (verplichte) registratie vanwege de POL regeling dat een persoon die niet de voor verplichte registratie geldende omzet heeft gerealiseerd en zich niet vrijwillig heeft laten registreren geen recht heeft op aftrek van voorbelasting voor ontvangen diensten – waarvoor de omkering van de belastingplicht geldt – ingeval die diensten worden gebruikt voor belastbare diensten met een plaats van uitvoering in een andere EULS. Verzoekster ontvangt 16-12-2015 een naheffing en start een procedure. In de bezwaarprocedure wordt de naheffing verlaagd aangezien verweerster (belastingdienst) zich realiseert dat de weigering van aftrek niet voor de gehele periode mocht gelden maar vanaf januari 2014, aangezien verzoekster op dat tijdstip de hoedanigheid van belastingplichtige had verkregen. De verwijzende BUL rechter (Rb Sofia) stelt vast dat de feiten niet in geschil zijn en dat in RL 2006/112 niet uitdrukkelijk een verschillende betekenis aan verschillende soorten registratie wordt toegekend. Hij gaat er dan ook vanuit dat indien een belastingplichtige op grond van de RL een btw-identificatienummer heeft gekregen (zoals bij verzoekster het geval) ervan kan worden uitgegaan dat sprake is van een belastingplichtige voor de toepassing van de btw, op wie onmiddellijk de rechten en plichten van toepassing zijn, ongeacht op grond van welke (van de twee in de POL wet openstaande) optie de registratie heeft plaatsgevonden. Om de zaak te kunnen beslissen heeft hij nadere uitleg nodig van de artikelen 168, onder a), 169, onder a), en 214 van RL 2006/112. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1. Dient artikel 214 van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat in verband met het recht op aftrek van voorbelasting verschillende betekenis moet worden toegekend aan de gevallen van registratie voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, althans staat dat artikel eraan in de weg dat de lidstaten verschillende betekenis toekennen aan de gevallen van registratie, zoals in de artikelen 97a en 70, lid 4, ZDDS het geval is? 2. Dienen artikel 168, onder a), en artikel 169, onder a), van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat een persoon die op grond van artikel 214, lid 1, onder e), van de richtlijn is geregistreerd, geen recht heeft op aftrek van de door hem vermelde voorbelasting op door hem ontvangen diensten die zijn verricht door belastingplichtigen uit andere lidstaten, indien hij deze diensten gebruikt voor het verrichten van diensten in andere lidstaten en is voldaan aan de overige materiële en procedurele voorwaarden voor de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting? 3. Dienen artikel 168, onder a), en artikel 169, onder a), van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling zoals artikel 70, lid 4, ZDDS, op grond waarvan aan een persoon die voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde krachtens artikel 214, lid 1, onder d) of e) is geregistreerd, en niet krachtens artikel 214, lid 1, onder a), van de richtlijn, in geen geval een recht op aftrek van voorbelasting toekomt? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Specifiek beleidsterrein: FIN