C-509/19 BMW
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 2 september 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 oktober 2019
Trefwoorden : douane; ontwikkelingskosten;
Onderwerp :
Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: douanewetboek);
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006;
Feiten:
Verzoekster (BMW) heeft regeleenheden uit derde landen ingevoerd en deze in het vrije verkeer gebracht. Vastgesteld is dat verzoekster de betreffende leveranciers kosteloos standaardsoftwarecomponenten ter beschikking had gesteld, die zij op de ingevoerde regeleenheden hebben geïnstalleerd. De software is door toeleveranciers in de EU of door verzoekster zelf ontwikkeld en is haar eigendom. De ontwikkelingskosten van de software zijn niet in de bij de douaneaangiften vermelde douanewaarde begrepen. Het Hauptzollamt heeft zich na de douanecontrole op het standpunt gesteld dat de kosten voor de ontwikkeling van de software volgens artikel 71(1)b)i) van het douanewetboek moesten worden meegerekend en stelde douanerechten ten bedrage van €2.748,08 vast. Hiertegen heeft verzoekster rechtstreeks beroep bij de rechter ingesteld. Verzoekster betoogt dat dit probleem eenvoudig zou kunnen worden opgelost indien software onder de douaneregeling passieve veredeling kon worden geplaatst. Het douanewetboek is afkomstig uit een tijd waarin geïnstalleerde software niet of nauwelijks aan de orde was. Verzoekster vraagt het Finanzgericht München de aanslag van het Hauptzollamt nietig te verklaren. Het Hauptzollamt verzoekt het Finanzgericht het beroep te verwerpen. Ook al is de software in de Unie ontwikkeld, valt zij volgens het Hauptzollamt niet onder artikel 71(1)b)iv) omdat zij niet noodzakelijk is voor de productie van de ingevoerde regeleenheden. Daarom komt volgens het Hauptzollamt alleen meetelling op grond van artikel 71(1)b)i) in aanmerking.
Overweging:
Van beslissend belang is de vraag of de transactiewaarde bestaat in de prijs die verzoekster heeft betaald voor de uit een derde land ingevoerde goederen (regeleenheden inclusief geïmplementeerde software), of dat de koopprijs overeenkomstig artikel 71(1)b) van het douanewetboek moet worden verhoogd met de ontwikkelingskosten voor in de EU ontwikkelde, in een derde land geïmplementeerde software, die kosteloos ter beschikking is gesteld aan de verkoper. Anders dan in de prejudiciële zaak uit Nederland (C-306/04), is het in casu van beslissend belang of de ontwikkelingskosten van de software moeten worden beschouwd als kosten van “engineering [of] ontwikkeling [...] die buiten de Unie [is] verricht of vervaardigd en die noodzakelijk [is] voor de productie van de ingevoerde goederen” of moeten worden aangemerkt als kosten van “samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt”, omdat de ontwikkelingskosten van de software in het onderhavige geval in de Unie zijn gemaakt.
Prejudiciële vraag:
Moeten de ontwikkelingskosten voor software die in de Europese Unie is gecreëerd, door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld aan de verkoper en op de ingevoerde regeleenheid draait, op grond van artikel 71, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1) worden opgeteld bij de transactiewaarde van het ingevoerde goed wanneer die kosten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het goed zijn begrepen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Compaq Computer International Corporation, C-306/04; GE Healthcare C-173/15;
Specifiek beleidsterrein: FIN;