C-509/24 Investcapital

Contentverzamelaar

C-509/24 Investcapital

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     24 september 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     10 november 2024

Trefwoorden: oneerlijk bedingen, rekening-courantovereenkomst, consumentenbescherming

Onderwerp: 
-    Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikelen 6 en 7.

Feiten:
Verzoekende partij is handelsvennootschap ‘Investcapital’. Op 16 april 2024 heeft Investcapital verzocht om een betalingsbevel tegen verwerende partij ‘M.H.S.’. Verwerende partij had op 16 maart 2018 een rekening-courantovereenkomst gesloten met een bank. Nadat de overeenkomst was vervallen, heeft de bank op 13 juli 2023 de daaruit voortvloeiende schuldvordering overgedragen aan Investcapital. Omdat het een overeenkomst tussen een ondernemer (of beroepsoefenaar) en een consument (of gebruiker) betreft, heeft de griffier van de verwijzende rechter die rechter verzocht de bedingen waarop de vordering is gebaseerd te toetsen op oneerlijkheid, conform nationaal recht.

Overweging:
Op grond van het artikel dat voorziet in de toetsing van het oneerlijk karakter van contractuele bedingen in het kader van de betalingsbevelprocedure, wordt er wanneer een beding als oneerlijk wordt beoordeeld, een voorstel tot verlaging van het gevorderde bedrag voorgelegd aan de verzoekende ondernemer (of beroepsbeoefenaar). Dit artikel staat niet toe dat de rechter zich uitspreekt over de nietigheid van de als oneerlijk beschouwde bedingen. De verwijzende rechter verwijst naar het feit dat oneerlijk bedingen naar Spaans recht normaliter van rechtswege nietig zijn. De verwijzende rechter vraagt zich af of het Unierecht zich verzet tegen de inhoud en draagwijdte van de toetsing van het nationale wetsartikel dat voorziet in een eenvoudige uitsluiting van deelbedragen van de vordering.

Prejudiciële vragen:
Moeten de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat een mechanisme van rechterlijke toetsing dat enkel tot gevolg heeft dat de kosten die voortvloeien uit oneerlijke bedingen worden uitgesloten van de vordering van de ondernemer of beroepsbeoefenaar, terwijl deze die kosten wel kan vorderen in een andere procedure, kan worden beschouwd als een „passend en doeltreffend middel” om te voorkomen dat de consument of gebruiker door die oneerlijke bedingen wordt gebonden?

Moeten de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regel als die welke is vervat in artikel 815, lid 3, LECiv, die de gevolgen van de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen in het kader van de betalingsbevelprocedure beperkt tot het van de door een ondernemer of beroepsbeoefenaar ingestelde vordering uitsluiten van de kosten die voortvloeien uit oneerlijke bedingen, zonder aan die toetsing alle gevolgen te verbinden die naar nationaal recht voortvloeien uit de vaststelling van dat oneerlijke karakter, zoals nietigverklaring?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-140/22; C-453/10; C-472/11

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten