C-51/15 Remondis
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 26 maart 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 12 april 2015 Schriftelijke opmerkingen: 12 mei 2015 Trefwoorden: overheidsopdrachten; ‘inhousegunning’ Onderwerp Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134, blz. 114)
Verzoekster is een afvalverwerkingsbedrijf. Zij toont belangstelling voor het transporteren van afval ten behoeve van het ‘Zweckverband Abfallwirtschaft Region Hannover’ (interveniënt ZARH), een samenwerkingsverband dat door verweerster (Regio Hannover) en de stad Hannover in 2002 is opgericht. Verzoekster meent dat ZARH door uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten nu niet langer voldoet aan de voorwaarden voor gunning zonder aanbesteding. Verzoekster wil inschrijven op een aanbesteding. ZARH weigert echter (tegenover de rechter) volledige openheid van zaken te geven over haar activiteiten of documenten over te leggen.
De verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Celle) stelt vast dat de beslissing in deze zaak afhangt van het antwoord op de vraag of oprichting van het ZARH met de daarmee gepaard gaande takenoverdracht een “overheidsopdracht” in de zin van RL 2004/18 vormt. Hij is van mening dat niet is voldaan aan de ‘Teckal-criteria’ omdat ZARH niet langer het merendeel van zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn leden uitvoert. ZARH kan dus niet langer als inhousecontractant van de aanbestedende dienst fungeren. Verweerster geeft een andere uitleg aan het begrip overheidsopdracht: inhousegunning is mogelijk als meer dan 80% van de werkzaamheden van de gecontroleerde onderneming worden uitgeoefend ter uitvoering van de door de aanbestedende dienst toegewezen taken. Volgens de in DUI heersende opvatting geldt het aanbestedingsrecht niet voor oprichting van samenwerkingsverbanden en de overdracht van taken eraan, met name wegens ontbreken van een overeenkomst tussen een ‘aanbestedende dienst’ en een ‘onderneming’, en verkrijging onder bezwarende titel. Maar de verwijzende rechter twijfelt of deze opvatting strookt met EUrecht. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Vormt een overeenkomst tussen twee regionale overheden, op basis waarvan de regionale overheden statutair een gemeenschappelijk Zweckverband met eigen rechtspersoonlijkheid oprichten, dat bepaalde tot dusver aan de deelnemende regionale overheden toevertrouwde taken voortaan zelf zal vervullen, een „overheidsopdracht” in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114), wanneer deze takenoverdracht diensten in de zin van deze richtlijn betreft en onder bezwarende titel geschiedt, het Zweckverband activiteiten ontplooit die verder gaan dan de uitvoering van taken die voorheen waren toevertrouwd aan de deelnemende overheden, en de takenoverdracht niet behoort tot de „twee types overeenkomsten”, die ofschoon zij door overheidslichamen worden gegund, volgens de rechtspraak van het Hof (laatstelijk arrest Piepenbrock, C-386/11, ECLI:EU:C:2013:385, punten 33 e.v.) niet binnen de werkingssfeer van het aanbestedingsrecht van de Unie vallen? 2) Dient, in geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de vraag of de oprichting van een Zweckverband en de takenoverdracht eraan uitzonderlijk buiten de werkingssfeer van het aanbestedingsrecht van de Unie valt, dan te worden beantwoord op basis van de beginselen die het Hof heeft ontwikkeld voor overeenkomsten tussen een overheidslichaam en een daarvan rechtens onderscheiden persoon, volgens welke het aanbestedingsrecht van de Unie niet van toepassing is wanneer dit lichaam op deze persoon toezicht als op zijn eigen diensten uitoefent en deze persoon tegelijkertijd het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van het lichaam of de lichamen die erin deelneemt respectievelijk deelnemen (zie in die zin met name arrest Teckal, C-107/98, ECLI:EU:C:1999:562, punt 50), of vinden daarentegen de beginselen toepassing die het Hof heeft ontwikkeld voor overeenkomsten die inhouden dat overheidslichamen samenwerken bij de uitvoering van een alleen op hen rustende taak van algemeen welzijn (zie arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a., C-159/11, ECLI:EU:C:2012:817, punten 34 e.v.)? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-295/05 Asemfo; C-324/07 Coditel Brabant; C-573/07 Sea; C-159/11; Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a.; C-386/11 Piepenbroch; Specifiek beleidsterrein: EZ mede BZK