C-510/22 Romaqua Group

Contentverzamelaar

C-510/22 Romaqua Group

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     7 oktober 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     23 november 2022

Trefwoorden: mededinging, mineraalwaterbronnen, vrijheid van vestiging

Onderwerp:

Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater

Feiten:

Bij regeringsbesluit nr. 786/1997 is in het kader van een reorganisatie van de autonome dienst voor mineraalwater van Roemenië de handelsvennootschap op aandelen SNAM opgericht, een Roemeense rechtspersoon waarvan het kapitaal volledig in handen is van de staat, met als doel de „exploitatie en valorisatie van nuttige minerale stoffen in de haar in beheer gegeven waterlagen, door commerciële handelingen, geologische en hydrogeologische onderzoekswerkzaamheden te verrichten en haar product te exploiteren door het te bottelen of te gebruiken voor toeristische activiteiten en badinrichtingen, en vervoer, opslag, distributie en verkoop daarvan te verzorgen.” Op 19-07-2016 heeft Romaqua Group SA de ANRM verzocht om de vergunningen voor de exploitatie van de zones Borsec en Stânceni onmiddellijk

over te dragen en om de eerder rechtstreeks aan de SNAM verleende vergunningen na het verstrijken van de einddatum daarvan, in 2018, niet te verlengen, en om een openbare aanbesteding voor de verlening van nieuwe vergunningen uit te schrijven, overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. De ANRM weigerde deze verzoeken in te willigen en wees erop dat de vergunningen uitsluitend – met instemming van de ANRM – door de SNAM konden worden overgedragen, en dat een openbare aanbesteding uitsluitend kon worden uitgeschreven indien de SNAM geen verlenging van de huidige vergunningen verzocht. Elke vijf jaar kan om verlenging worden verzocht en de ANRM kan een dergelijk verzoek niet weigeren. Romaqua Group SA betoogt dat het standpunt van de ANRM volgens welke de SNAM op grond van  artikel 20, leden 1 en 2, van wet nr. 85/2003 het recht heeft om te verzoeken de vergunningen steeds met vijf jaar te verlengen, en door die voortdurende verlenging een uit die rechtstreekse gunning voortvloeiend exploitatierecht voor onbepaalde tijd geniet, ook aan het Unierecht moet worden getoetst.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is in de onderhavige zaak de vraag aan de orde of het is toegestaan dat door verlenging (in feite zonder temporele beperking) rechtstreeks verleende vergunningen in stand worden houden (zonder aanbestedingen uit te schrijven), en dus de mededinging op die markt wordt verstoord (aangezien SNAM een machtspositie heeft doordat zij een bijzonder en exclusief recht blijft houden op toegang tot de hulpbronnen die in 1998 werden geëxploiteerd). Mede gelet op de punten 41-47 van het arrest Commissie/DEI, (C-553/12 P), stelt de verwijzende rechter vast dat er ernstige twijfel bestaat over de vraag of de nationale regeling inzake de verlenging van de betrokken vergunningen in overeenstemming is met het Unierecht op het gebied van mededinging, vrijheid van vestiging en de vrije uitoefening van een handelsactiviteit onder gelijke voorwaarden.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 106, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een aanvankelijke rechtstreekse gunning, zonder mededinging, van de exploitatie van mineraalwaterbronnen aan een vennootschap waarvan het kapitaal volledig in handen is van de overheid, wordt gehandhaafd door de exclusieve vergunningen (waarover het staatsbedrijf beschikt) zonder temporele beperking steeds te verlengen?

Moeten artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de artikelen 49 en 119 VWEU en artikel 3 van richtlijn 2009/54/EG betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als de bovenvermelde regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, die een ongerechtvaardigde beperking stelt aan de vrijheid van uitoefening van een handelsactiviteit en aan de vrijheid van vestiging?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/DEI (C-553/12 P)

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten