C-510/25 Adazik
Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 16 september 2025 Schriftelijke opmerkingen: 2 november 2025
Trefwoorden: kredietovereenkomsten, oneerlijke bedingen, consumentenbescherming, verrekening
Onderwerp: Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1 en artikel 8; VWEU: artikel 169; Handvest: artikel 38.
Verzoekers hebben met een Poolse bank een kredietovereenkomst afgesloten in 2005. Na een mislukte schikkingspoging vorderen zij terugbetaling van de uit de overeenkomst verrichte handelingen, vanwege een nietige overeenkomst. Het is de vraag of een nationale rechter ambtshalve de vordering van de consument mag verrekenen met die van de bank. De verwijzende rechter stipt de gevaren aan van de ‘saldotheorie’, waaronder een slechtere consumentenbescherming en de minimale gevolgen voor banken bij een late nakoming van de betalingen.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 6, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat bij de afwikkeling tussen partijen bij een nietige leningsovereenkomst een oplossing wordt toegepast waarbij de vordering van de consument tot terugbetaling van de prestaties uit hoofde van een dergelijke overeenkomst van rechtswege door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, wordt verrekend met de vordering van de bank tot terugbetaling van het geleende kapitaal, zodat de vordering van de consument uit dien hoofde pas ontstaat zodra het bedrag van zijn prestatie hoger is dan het bedrag van het aan hem geleende kapitaal?
2) Moet artikel 6, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een beperking van het recht van de consument op vertragingsrente over alle betalingen die hij ter uitvoering van een nietige leningsovereenkomst aan de bank heeft gedaan? Staan deze bepalingen bovendien in de weg aan een uitlegging van het nationale recht volgens welke de consument geen recht heeft op vertragingsrente over alle prestaties die de bank heeft verricht ter uitvoering van de nietig verklaarde leningsovereenkomst?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-89/08 P Commissie/Ierland e.a.; C-472/11 Banif Plus Bank; C-169/14; C-269/19 Banca B.; C-756/22 Bank Millennium; C-520/21 Bank M.; C-396/24.
Specifiek beleidsterrein: EZ