C-517/16
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie Termijnen: Motivering departement: 22 november 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 08 december 2016 Schriftelijke opmerkingen: 08 januari 2017 Trefwoorden: sociale zekerheid; meetelling voor pensioen van arbeidstijd in het buitenland Onderwerp: - VWEU artikel 48 (sociale zekerheid); - verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Verzoeker, geboren 1951, vraagt op 12-06-2013 bij het fonds sociale zekerheid te Gdansk (verweerder) een brugpensioen aan. Dit wordt 31-07-2013 geweigerd omdat verzoeker niet aan de in de wet inzake brugpensioenen gestelde eisen voldoet, en tijdvakken van werkzaamheden in het buitenland worden niet meegeteld. Verzoeker komt op tegen dat besluit en vordert dat periodes van werkzaamheden in NOO en DUI worden meegeteld. Hij heeft in 2005 en 2006 in respectievelijk DUI (enkele maanden) en NOO (ruim vijf jaar) op een schip gewerkt, en gedurende die perioden bijdragen betaald aan de DUI en NOO sociale zekerheidsinstellingen. Zijn verzoek wordt 28-01-2015 afgewezen omdat volgens de POL pensioenwet de buitenlandse perioden alleen worden meegeteld indien de bijdragen worden betaald aan de POL instantie. Volgens de rechter vallen brugpensioenen niet binnen de werkingssfeer van Vo. 1408/71 en 883/2004, het is geen uitkering bij ouderdom, maar een overgangsuitkering tussen werk en pensioen. Verzoeker gaat tegen die uitspraak in beroep bij de verwijzende rechter. Hij stelt onjuiste uitleg van Vo. 883/2004; de rechter heeft ten onrechte aangenomen dat tijdvakken van werkzaamheden in loondienst in andere EULS voor een brugpensioen niet kunnen worden meegeteld. De verwijzende POL rechter (Hof van Beroep Gdansk) stelt vast dat POL een verklaring heeft afgelegd krachtens artikel 9 van Vo. 883/2004 waarin is vastgelegd dat een brugpensioen als uitkering bij vervroegde uittreding in de zin van artikel 3.1.i van de Vo. wordt beschouwd. Hij twijfelt echter of die kwalificatie bindend is. Hij constateert dat het HvJEU zich nog niet eerder heeft uitgesproken over een situatie als onderhavige. De kernvraag is of een brugpensioen behoort tot de uitkeringen genoemd in artikel 3 van de Vo. De criteria om de vervroegde ouderdomsuitkering te onderscheiden zijn niet eenduidig, zodat hij twijfelt hoe een brugpensioen moet worden gekwalificeerd. In tegenstelling tot de uitkering bij vervroegde uittreding wordt de vervroegde ouderdomsuitkering niet uitgekeerd wegens de situatie op de arbeidsmarkt. Een brugpensioen zou kunnen worden beschouwd als een soort ouderdomspensioen met een lagere pensioengerechtigde leeftijd. Om de zaak te kunnen beslissen legt hij het HvJEU de volgende vragen voor: 1) Kan de kwalificatie van een bepaalde prestatie als behorende tot een concrete, in artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels genoemde tak van sociale zekerheid in de verklaring van een lidstaat krachtens artikel 9 van deze verordening worden getoetst door een nationale overheidsdienst of rechterlijke instantie? 2) Is een brugpensioen als bedoeld in de Ustawa o emeryturach pomostowych (Dz. U. 2015, volgnr. 965, zoals nadien gewijzigd) van 19 december 2008 een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004? 3) Wordt bij uitsluiting van de regel van de samentelling van tijdvakken van verzekering (artikel 66 en overweging 33 van verordening nr. 883/2004) voor uitkeringen bij vervroegde uittreding de beschermingsfunctie op het gebied van de sociale zekerheid die volgt uit artikel 48, [aanhef en] onder a), van [...] het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie [...] verwezenlijkt? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Specifiek beleidsterrein: SZW