C-519/16 Superfoz

Contentverzamelaar

C-519/16 Superfoz

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
 

Termijnen: Motivering departement:   29 november 2016

Concept schriftelijke opmerkingen:       15 december 2016

Schriftelijke opmerkingen:                   15 januari 2017
 

Trefwoorden: voedselveiligheid; staatssteun/mededinging; belastingen
 

Onderwerp: VWEU artikelen 107/108 (staatssteun);
 

- Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (Pb 2004, L 165, blz. 1)

 

Verzoekster is een BV en exploiteert supermarkten. Zij maakt gebruik van het winkellogo ‘Intermarché’ maar is een afzonderlijke rechtspersoon ten opzichte van de franchisegever ITMI (een investerings-maatschappij) en de andere franchisenemers die het logo gebruiken. De door verzoekster geëxploiteerde handelszaak heeft een verkoopruimte van minder dan 2 000 m2.
 

POR MinLandbouw heeft bij wet van 15-06-2012 een fonds opgericht voor meer sanitaire en voedselveiligheid (TSAM). Dit fonds is opgezet om de controleprogramma’s te financieren (volgens het principe ‘de gebruiker betaalt’). Bedrijven met een verkoopoppervlak van minder dan 2000 m2 zijn van betaling vrijgesteld. Verzoekster krijgt aanslagen opgelegd voor bijdragen aan dit fonds, berekend per m2 verkoopruimte. Zij betaalt de eerste twee aanslagen over 2014 (2 x € 5.137,13). Enkele bedrijven starten rechtszaken tot betwisting van de aanslagen bij het POR constitutioneel hof met name vanwege de ondergrens van 2000 m2. Maar dat Hof oordeelt dat de belasting niet strijdig is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel omdat met name de grote bedrijven voordeel halen uit de door de overheid te maken kosten om voedselveiligheid te waarborgen. “Het is niet de financiële draagkracht die bepaalt of iemand belastingplichtig is, maar de hogere mate waarin hij voordeel geniet.” Verzoekster stelt met name de onwettigheid van de belasting aangezien geen sprake is van een tegenprestatie maar louter een dekking voor overheidskosten. Verweerster (belastingdienst) wijst op de voordelen voor verzoekster als gevolg van de controles, zoals het waarborgzegel waarmee zij haar producten aan het publiek kan aanbieden.

 

De verwijzende POR rechter (Rb Coimbra) stelt vast dat de POR wet geen nieuwe controlemiddelen inzake voedselveiligheid invoert. De vraag is dan ook of invoering van de TSAM schending van Vo. 882/2004 oplevert en of het feit dat niet alle bedrijven worden belast verstoring van de mededinging dan wel staatssteun oplevert. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
 

1. Kan artikel 27, lid 10, van verordening (EG) nr. 882/2004 of enige andere bepaling van Unierecht die, of enig ander algemeen beginsel van Unierecht dat, naar het oordeel van het Hof van Justitie van toepassing is, aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling die een belasting ter financiering van officiële controles inzake de voedselveiligheid invoert, die uitsluitend moet worden betaald door eigenaars van een detailhandelszaak in levensmiddelen of in levensmiddelen en andere waren, zonder dat deze belasting beantwoordt aan een specifieke officiële controle die op verzoek of ten gunste van deze belastingplichtigen is verricht?
 

2. Luidt het antwoord op de eerste vraag anders ingeval in plaats van een belasting een financiële bijdrage ten gunste van een overheidsinstantie wordt ingevoerd, die van dezelfde belastingplichtigen wordt gevorderd en bestemd is om de kosten van de controles inzake de voedselveiligheid te dekken, maar met als uitsluitend doel de verantwoordelijkheid voor de financiering van deze controles uit te breiden tot alle operatoren van de voedselketen?
 

3. Vormt de vrijstelling voor bepaalde economische operatoren van een voedselveiligheidsbelasting die uitsluitend wordt opgelegd aan bepaalde detailhandelszaken in levensmiddelen of in levensmiddelen en andere waren (met name grote detailhandelszaken in levensmiddelen) en dient ter financiering van de kosten voor uitvoering van de officiële controles inzake voedselveiligheid, dierenbescherming en dierengezondheid, plantenbescherming en fytosanitaire bescherming, met de interne markt onverenigbare staatssteun voor zover de mededinging wordt vervalst of dreigt te worden vervalst, doordat bepaalde bedrijven of producties worden begunstigd, in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, of maakt deze vrijstelling van de belasting niet op zijn minst deel uit van staatssteun die overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU bij de Europese Commissie dient te worden aangemeld?
 

4. Verzetten de algemene beginselen van het Unierecht, met name het gelijkheidsbeginsel, het non-discriminatiebeginsel, het mededingingsbeginsel (daaronder begrepen het verbod van „omgekeerde discriminatie”) en het beginsel van vrijheid van ondernemerschap zich tegen een nationale bepaling volgens welke:
 

a. de plicht tot betaling van de [TSAM] uitsluitend rust op grote detailhandelszaken in levensmiddelen?
 

b. van de werkingssfeer van de [TSAM] zijn uitgesloten vestigingen of microbedrijven met een verkoopruimte van minder dan 2 000 m2 die geen deel uitmaken van een groep of geen eigendom zijn van een bedrijf dat één of meer winkellogo’s gebruikt en op nationaal niveau beschikt over een totale verkoopruimte van 6 000 m2 of meer?
 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
 

Specifiek beleidsterrein: VWS, EZ, FIN
 

Gerelateerde documenten