C-52/18

Contentverzamelaar

C-52/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    19 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    5 mei 2018

Trefwoorden: consumentenbescherming

Onderwerp:
-           Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen;

Feiten:

Verzoeker heeft op 08.07.2015 telefonisch een partytent van verweerster gekocht. De tent is geleverd op het woonadres van verzoeker. Verzoeker beriep zich in de precontentieuze fase op gebreken die aan de tent zouden kleven. Verweerster wees alle klachten af. Verzoeker heeft enkel opheffing van de wanprestatie ter plaatse gevorderd, zonder de litigieuze waar terug te zenden naar verweerster of dit aan te bieden. Tussen partijen is niet gesproken over de plaats waar nakoming alsnog diende te geschieden. De tussen partijen gesloten overeenkomst bevat hierover geen informatie. Verweerster beroept zich erop dat opheffing van de wanprestatie dient te geschieden op de plaats waar zij is gevestigd. Voor zover dit juist is, heeft verzoeker verzuimd om verweerster in de gelegenheid te stellen de overeenkomst alsnog na te komen, resp. om haar daartoe een termijn te stellen in de zin van artikel 3(5) van richtlijn 1999/44. Dit betekent dat verzoeker geen ontbinding van de overeenkomst kan vorderen en dat het beroep derhalve dient te worden verworpen. Voor zover echter opheffing van de wanprestatie in het onderhavige geval had moeten plaatsvinden op het woonadres van verzoeker, had deze verweerster daarvoor een termijn moeten stellen. De plaats waar opheffing van de wanprestatie dient te geschieden, kan niet autonoom aan de hand van het Duitse recht worden bepaald. De regels van het BGB met betrekking tot het recht op opheffing van de wanprestatie zijn geschreven ter omzetting van artikel 3(2-4) van richtlijn 1999/44 in nationaal recht. Volgens deze bepalingen moet opheffing van de wanprestatie in de eerste plaats kosteloos geschieden, dat wil zeggen de verkoper dient de kosten te dragen die noodzakelijk zijn om de koopwaar in overeenstemming te brengen, waaronder met name de kosten van verzending, loon en materiaal (artikel 3(4) van richtlijn 1999/44). In de tweede plaats moet opheffing van de wanprestatie plaatsvinden zonder dat dit ernstige overlast voor de consument met zich brengt (artikel 3(3) van richtlijn 1999/44).

Overweging:

De verwijzende rechter betwijfelt of in een geval als het onderhavige volgens de door het Bundesgerichtshof geformuleerde criteria is voldaan aan de eisen van de richtlijn. Enerzijds lijkt het organiseren van het transport, afhankelijk van de gekochte waar, wel degelijk ernstige overlast voor de consument op te leveren. Anderzijds – en dit is van beslissend belang – loopt de consument in geval van een variabele plaats van prestatie telkens het risico dat hij hetzij het transport zelf organiseert, hetzij zijn rechten ingevolge richtlijn 1999/44 verliest of niet in rechte kan afdwingen. Dit geldt in het bijzonder wanneer – zoals in casu – de verkoopster in de precontentieuze fase op generlei moment kenbaar maakt dat zij zich in rechte erop zal beroepen dat haar niet de gelegenheid is geboden om de overeenkomst alsnog na te komen. Verweerster heeft er ook niet op gewezen dat de koopwaar naar haar vestigingsplaats moest worden vervoerd, en zij heeft evenmin aangeboden de kosten van transport voor te schieten. Ofschoon verweersters handelwijze processueel gezien ongetwijfeld toelaatbaar is, kan men zich afvragen of deze toelaatbare handelwijze er niet toe leidt dat het verzoeker aanzienlijk wordt bemoeilijkt om zijn rechten geldend te maken. Deze ernstige overlast heeft het Bundesgerichtshof niet genoemd in zijn in zoverre relevante uitspraak.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44/EG aldus worden uitgelegd dat een consument  een op afstand gekocht consumptiegoed altijd uitsluitend aan de ondernemer mag aanbieden op de plaats waar het goed zich bevindt, teneinde de ondernemer in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

2. Zo nee: Moet artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44/EG aldus worden uitgelegd dat een consument een op afstand gekocht consumptiegoed altijd moet aanbieden op de plaats waar de ondernemer is gevestigd, teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

3. Zo nee: Welke criteria kunnen aan artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44/EG worden ontleend om te bepalen op welke plaats de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

4. Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de plaats is waar de ondernemer is gevestigd, is het dan verenigbaar met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44/EG, dat de consument de kosten van het vervoer heen en terug moet voorschieten, of volgt uit de verplichting tot „kostelo[os][...] herstel” dat de verkoper deze kosten dient voor te schieten?

5. Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de vestigingsplaats van de ondernemer is en een verplichting van de consument tot het voorschieten van de kosten verenigbaar is met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44/EG, moet dan het bepaalde in artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 1999/44/EG aldus worden uitgelegd dat een consument niet het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden, indien hij de ondernemer weliswaar in kennis heeft gesteld van het gebrek doch zonder aan te bieden het consumptiegoed te vervoeren naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd?

6. Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de vestigingsplaats van de ondernemer is, doch een verplichting van de consument tot het voorschieten van de kosten niet verenigbaar is met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44/EG, moet dan het bepaalde in artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 1999/44/EG aldus worden uitgelegd dat een consument niet het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden, indien hij de ondernemer weliswaar in kennis heeft gesteld van het gebrek doch zonder aan te bieden het consumptiegoed te vervoeren naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: EZK