C-52/21 en C-53/21 Pharmacie populaire e.a.

Contentverzamelaar

C-52/21 en C-53/21 Pharmacie populaire e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     9 mei 2021

Trefwoorden : vrij verrichten diensten; belastingen; vennootschappen

Onderwerp : VWEU artikel 56;

Feiten:

De motivering en de vraag in C-53/21 zijn identiek aan die in zaak C-52/21. Het geding betreft de heffingen voor de vennootschapsbelasting ten laste van verzoeker. Verzoeker is werkzaam in de handel van farmaceutische producten en heeft L.A.D. (een vennootschap naar Luxemburgs recht) middels een overeenkomst opdracht heeft gegeven tot het verrichten van geneesmiddelentransporten. L.A.D. heeft verzoeker in de jaren 2010, 2011 en 2012 voor deze transporten kosten in rekening gebracht. De betrokken uitgaven worden vermeld in artikel 57 van het wetboek op de inkomstenbelasting (hierna: WIB 92), dat de schuldenaar verplicht om fiches en een samenvattende opgave op te stellen en aan de belastingadministratie te verstrekken, omdat deze uitgaven anders niet als aftrekbare lasten worden beschouwd en daarover overeenkomstig artikel 219 WIB 92 een afzonderlijke aanslag voor de vennootschapsbelasting kan worden opgelegd. Aangezien verzoeker voor deze uitgaven geen individuele fiches noch samenvattende opgaven heeft opgesteld, heeft de belastingadministratie haar medegedeeld dat de belastingadministratie voornemens was de betrokken bedragen afzonderlijk te belasten. De litigieuze heffingen zijn vervolgens ingevorderd. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar ongegrond is verklaard. Daarop heeft zij haar grieven voorgelegd aan de rechter in eerste aanleg, de rechter heeft het verzoekschrift ongegrond verklaard. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld. Zij verzoekt de rechter in tweede aanleg de litigieuze heffingen nietig te verklaren. Zij verzoekt, indien nodig, het Hof een prejudiciële vraag te stellen. De Belgische Staat verzoekt om de heffingen en het bestreden arrest te bevestigen.

Overweging:

Indien L.A.D. een ingezeten vennootschap zou zijn geweest of een vestiging in België zou hebben gehad, zou zij onder de Belgische boekhoudingswetgeving vallen, en zou verzoeker bij de betaling van haar rekeningen niet verplicht zijn geweest om de ter voorkoming van de afzonderlijke heffing individuele fiches en samenvattende opgaven op te stellen. Om te bepalen of er een beperking is op het vrij verrichten van diensten, en deze eventueel gerechtvaardigd kan zijn door een reden van algemeen belang, moet  aan het Hof een prejudiciële vraag over de uitlegging van artikel 56 VWEU worden voorgelegd.

Prejudiciële vraag is identiek in beide zaken:

Moet artikel 56 betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regelgeving of een nationale praktijk op grond waarvan de in een eerste lidstaat gevestigde vennootschappen die gebruik maken van diensten van vennootschappen die gevestigd zijn in een tweede  lidstaat, verplicht zijn om, ter voorkoming dat over de door deze laatste vennootschappen gefactureerde bedragen een vennootschapsbelasting ten bedrage van 100 % of 50 % wordt geheven, fiches en samenvattende opgaven betreffende deze uitgaven op te stellen en aan de belastingadministratie te verstrekken, terwijl zij die verplichting ter voorkoming van die belastingheffing niet hebben, indien zij gebruik maken van diensten van ingezeten vennootschappen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/Duitsland 205/84; Commissie/Italië C-180/89; FKP Scorpio Konzertproduktionen C-290/04; X C-498/10; 286/82 en 26/83; Commissie/België C-433/04; Strojírny Prostějov en ACO Industries Tábor C-53/13 en C-80/13;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK