C-526/23 VariusSystems
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 13 oktober 2023 Schriftelijke opmerkingen: 29 november 2023
Trefwoorden: rechterlijke bevoegdheid, plaats van dienstverlening, ontwikkeling software
Onderwerp:
• Artikel 7, punt 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „verordening nr. 1215/2012”).
Feiten:
De vennootschap die de vordering heeft ingesteld, is gevestigd in Wenen en is actief in de sector IT-diensten. Verweerster is gevestigd in Duitsland. Verzoekster ontwikkelde software voor verweerster om de evaluatie van coronatests mogelijk te maken volgens de vereisten van de Duitse wetgever en voor gebruik in Duitse testcentra. Het onderwerp van de overeenkomst was de oorspronkelijke en voortdurende ontwikkeling en exploitatie van de software in Duitsland. Partijen hebben geen schriftelijke overeenkomst gesloten en zijn geen bevoegde rechter of plaats van uitvoering overeengekomen.
Overweging:
Verzoekster vordert van verweerster betaling van een openstaande vergoeding. Verweerster heeft de internationale onbevoegdheid van de aangezochte rechter aangevoerd. Volgens de rechtspraak van het Hof houdt het begrip „diensten” in de zin van artikel 7, punt 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 in dat de partij die ze verstrekt, tegen vergoeding een bepaalde activiteit verricht. De creatie en levering van software die specifiek is gecreëerd om te voldoen aan de speciale behoeften en individuele omstandigheden en wensen van een afnemer, is aan te merken als een dergelijke dienst. Volgens artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 is de plaats van de verstrekking van diensten de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. De plaats waar de diensten hoofdzakelijk hadden moeten worden verricht, moet worden vastgesteld. Als er – zoals in dit geval – uitdrukkelijk geen plaats voor de verrichting van diensten is vastgelegd en de plaats waar de diensten worden verricht, niet kan worden bepaald op basis van de bepalingen van de overeenkomst, is de plaats van belang waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Dit pleit ervoor om als plaats van uitvoering voor overeenkomsten inzake softwareontwikkeling aan te merken de plaats waar de intellectuele prestatie wordt geleverd en niet de plaats waar de software wordt opgevraagd en gebruikt.
In delen van de literatuur is echter de mening te vinden dat als een dienst betrekking heeft op een specifieke plaats, de plaats van uitvoering de plaats is waarop de dienst betrekking heeft, zelfs als deze op een andere plaats wordt verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat de software is ontwikkeld en geprogrammeerd in de vestigingsplaats van verzoekster in Oostenrijk en dat de intellectuele prestatie in Oostenrijk is geleverd. Dit suggereert derhalve dat de plaats van uitvoering geacht moet worden de plaats te zijn waar de werknemers van verzoekster de intellectuele prestatie hebben geleverd, dat wil zeggen de software hebben gecreëerd en verder ontwikkeld.
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 7, punt 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „verordening nr. 1215/2012”) aldus worden uitgelegd dat in het geval van een op een overeenkomst gebaseerde vordering de plaats van uitvoering voor de ontwikkeling en de voortdurende exploitatie van software die is ontworpen om te voldoen aan de individuele behoeften van een in lidstaat A (hier Duitsland) gevestigde afnemer, gelegen is op de plaats
a) waar de intellectuele schepping („programmering”) achter de software wordt verricht door de in lidstaat B (hier Oostenrijk) gevestigde onderneming, of
b) waar de software de afnemer bereikt, dus wordt opgevraagd en in gebruik genomen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-533/07, C-249/16, C-196/15, C-19/09 Wood Floor Solutions; C-59/19, Wikingerhof.
Specifiek beleidsterrein: JenV