C-528/24 Boothnesse

Contentverzamelaar

C-528/24 Boothnesse

Prejudiciële hofzaak    

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    2 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    18 november 2024

Trefwoorden: overlevering, strafbaar feit, specialiteitsbeginsel

Onderwerp: 
-    2002/584/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten - Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit: artikel 27, lid 3;
-    Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds: artikel 625, lid 2;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 47, 48, 49 en 50.

Feiten:
Verzoekende partijen zijn ‘LQ’, ‘NT’ en ‘RM’. Verwerende partij is ‘The Minister for Justice and Equality’. Het Verenigd Koninkrijk heeft krachtens de Handels- en samenwerkingsovereenkomst (HSO) een verzoek ingediend om overlevering van de verzoekende partijen, uit hoofde van drie met elkaar verband houdende aanhoudingsbevelen. De uitgevaardigde rechterlijke autoriteit wil de verzoekende partijen vervolgen op verdenking dat zij in hun hoedanigheid als gezamenlijke eigenaren en bestuurders van een onderneming 39 strafbare feiten hebben gepleegd in de categorie van fraude en oplichting. De verzoekende partijen stellen dat een overlevering het specialiteitsbeginsel zou schenden, omdat overlevering aan de uitvaardigende staat hen zou blootstellen aan een straf waarvoor niet om hun overlevering werd verzocht, namelijk de door de Crown Court van Reading opgelegde vrijheidsstraf van zes maanden vanwege het schenden van een ‘Restraint Order’ (rechterlijk bevel waarbij alle activa en banktegoeden worden geblokkeerd van een persoon die ervan verdacht wordt zich op strafbare wijze te hebben verrijkt). Het schenden van een Restraint Order is geen strafbaar feit.

Overweging:
De verwijzende rechter is van oordeel dat de bepalingen inzake overlevering van de HSO en van het kaderbesluit zien op overlevering met het oog op strafvervolging en de tenuitvoerlegging van ‘een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel’. De verwijzende rechter stelt dat de onderhavige zaak vragen doet rijzen over de toepassing van het specialiteitsbeginsel, dat in artikel 625 HSO en artikel 27 van het Kaderbesluit is opgenomen, wanneer het recht van de uitvaardigende staat het gedrag dat aanleiding vormt voor een vrijheidsbeneming niet aanmerkt als strafbaar feit, of wanneer het de tot vrijheidsbeneming leidende procedure niet aanmerkt als strafvervolging.

Prejudiciële vragen:
1. Zijn de bepalingen van [deel drie,] titel VII van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot „Overlevering” alleen van toepassing op strafvervolgingen en/of vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen die worden opgelegd voor strafbare feiten („criminal offences”)? 

2. Wordt met de term „strafbaar feit”(„offence”) in artikel 625, lid 2, HSO, dat bepaalt dat behalve in de in artikel 625, leden 1 en 3, bedoelde gevallen „een overgeleverd persoon niet [wordt] vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering van de betrokkene begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest” bedoeld: 1) een strafbaar feit volgens de definitie van het recht van de uitvaardigende staat, of 2) een strafbaar feit volgens de definitie van het recht van de uitvoerende staat, of 3) een Unierechtelijk autonoom begrip? 

3. Indien de term „strafbaar feit”(„offence”) in artikel 625, lid 2, HSO een autonome betekenis heeft, wat zijn dan de criteria om vast te stellen wat de bestanddelen van een dergelijk „strafbaar feit” zijn? 

4. Zijn artikel 47, artikel 48, artikel 49 en artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [betreffende een „doeltreffende voorziening in rechte/eerlijk proces” („effective remedy/fair trial”) (artikel 47), „vervolging” („charged”) (artikel 48), „strafbaar feit” („criminal offence”) (artikel 49) en „strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit” („criminal proceedings for an offence”) (artikel 50) en/of artikel 6 en artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens [betreffende „vervolging” („criminal charge”) en een „daadwerkelijk rechtsmiddel” („effective remedy”)] in dat verband van belang? 

5. Verzet artikel 625, lid 2, HSO zich tegen overlevering in de situatie waarin een persoon is veroordeeld tot zes maanden vrijheidsbeneming wegens „contempt of court”, maar niet om de overlevering is verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van die veroordeling, omdat het recht van de uitvaardigende staat dit geval van „contempt of court” aanmerkt als „civil contempt” en deze niet beschouwt als strafbaar feit of strafrechtelijke aangelegenheid?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -


Specifiek beleidsterrein: JenV