C-53/20
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 maart 2020 Schriftelijke opmerkingen: 10 mei 2020
Trefwoorden : beschermde geografische aanduidingen, wijziging productdossier, rechtmatig belang
Onderwerp :
Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen.
Feiten:
De benaming „Spreewälder Gurken” is sinds 19-03-1999 als beschermde geografische aanduiding voor onverwerkte en verwerkte groenten ingeschreven in het door de Commissie bijgehouden register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen. De aanvrager (en verweerder), een organisatie waarin alle producenten van „Spreewälder Gurken BGA” zich als leden aaneen hebben gesloten, ziet toe op de handhaving van de bescherming van de geografische aanduiding. Hij heeft op 18-02-2012 bij het Duits octrooi- en merkenbureau een verzoek tot wijziging van het productdossier ingediend welke met name het toestaan van het gebruik van andere additieven en conserveringsmiddelen betreft. Verzoekster heeft hier bezwaar tegen ingesteld. De hoogste Duitse federale rechter in octrooizaken was van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk was, aangezien verzoekster niet in haar rechtmatig belang was geschaad. In dit verband moet volgens de rechter een onderscheid worden gemaakt tussen een registratieaanvraag en een verzoek tot wijziging van het productdossier. In geval van wijziging van het productdossier is er geen sprake van een rechtmatig belang van niet-lokale marktdeelnemers, die de beschermde benaming hoe dan ook niet mogen gebruiken. Het loutere feit dat wordt gehandeld in producten met een beschermde geografische aanduiding kan als zodanig geen rechtmatig belang aantonen.
Overweging:
Volgens de merkenwet kan elke persoon met een rechtmatig belang die op het grondgebied van Duitsland gevestigd of woonachtig is, binnen twee maanden na publicatie van een aanvraag tot registratie van een beschermde geografische aanduiding tegen die aanvraag bezwaar aantekenen bij het merkenbureau. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor aanvragen tot wijziging van het productdossier die niet-minimaal zijn. Wanneer het merkenbureau een besluit neemt waarbij wordt vastgesteld dat de aanvraag tot wijziging van het productdossier voldoet aan de vereisten van verordening 1151/2012 en de uitvoeringsbepalingen daarvan, kunnen personen die binnen de gestelde termijn bezwaar tegen de aanvraag hebben aangetekend opkomen tegen dat besluit. Verzoekster heeft binnen de gestelde termijn bezwaar aangetekend maar moet ook aantonen dat zij door het besluit van het merkenbureau in haar rechtmatig belang wordt geschaad. Wat precies moet worden verstaan onder een „rechtmatig belang” blijkt niet eenduidig uit de voorschriften van het Unierecht en vereist verduidelijking door het Hof. De vraag rijst of in de procedure tot niet-minimale wijziging van het productdossier elk huidig of potentieel gevolg voor een natuurlijke of rechtspersoon, mits dit niet geheel ongeloofwaardig is, voldoende grondslag kan zijn om het rechtmatig belang vast te stellen. Indien dit het geval is vraagt de verwijzende rechter zich af of het rechtmatig belang dan uitsluitend toekomt aan marktdeelnemers die producten of levensmiddelen vervaardigen die vergelijkbaar zijn met die waarvoor een beschermde geografische aanduiding is geregistreerd. Ten slotte moet een onderscheid worden gemaakt tussen de vereisten aan het rechtmatige belang in de registratieprocedure enerzijds en die in het kader van een wijziging van het productdossier anderzijds, en moet in het kader van een aanvraag tot wijziging enkel een rechtmatig belang worden toegekend aan producenten die in het geografische gebied producten vervaardigen die in overeenstemming zijn met het productdossier, of een dergelijke productie concreet overwegen.
Prejudiciële vraag:
1) Kan in de procedure tot niet-minimale wijziging van het productdossier elk huidig of potentieel gevolg voor een natuurlijke of rechtspersoon, mits dit niet geheel ongeloofwaardig is, voldoende grondslag zijn om het rechtmatig belang vast te stellen dat noodzakelijk is voor het aantekenen van bezwaar tegen het verzoek of het instellen van een rechtsmiddel tegen de positieve beslissing op het verzoek, in de zin van artikel 53, lid 2, eerste alinea, juncto artikel 49, lid 3, eerste alinea, en lid 4, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen?
2) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt: komt in de procedure tot niet-minimale wijziging van het productdossier een rechtmatig belang in de zin van artikel 53, lid 2, eerste alinea, juncto artikel 49, lid 3, eerste alinea, en lid 4, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 1151/2012 (uitsluitend) toe aan marktdeelnemers die producten of levensmiddelen vervaardigen die vergelijkbaar zijn met die waarvoor een beschermde geografische aanduiding is geregistreerd?
3) Indien het antwoord op de tweede vraag ontkennend luidt: a) moet ten aanzien van de vereisten die aan het rechtmatig belang in de zin van artikel 49, lid 3, eerste alinea, en lid 4, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 1151/2012 eerste alinea, en lid 4, tweede alinea, worden gesteld, onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de registratieprocedure overeenkomstig artikel 49 tot en met 52 van verordening 1151/2012 en anderzijds de procedure tot wijziging van het productdossier overeenkomstig artikel 53 van verordening (EU) nr. 1151/2012 en b) komt derhalve in de procedure tot niet-minimale wijziging van het productdossier een rechtmatig belang in de zin van artikel 53, lid 2, eerste alinea, juncto artikel 49, lid 3, eerste alinea, en lid 4, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 1151/2012 uitsluitend toe aan de producenten die in het geografische gebied producten vervaardigen die in overeenstemming zijn met het productdossier, of die een dergelijke productie concreet overwegen, zodat „niet-lokale marktdeelnemers” bij voorbaat geen rechtmatig belang kunnen doen gelden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-97/91), (C-269/99), La Conqueste/Commissie (C-151/01 P), Bavaria en Bavaria Italia (C-343/07), Exportur (C-3/91), (C-469/00), Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita (C-108/01),
Specifiek beleidsterrein: LNV