C-531/15 Otero Ramos
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 1 december 2015 Concept schriftelijke opmerkingen: 17 december 2015 Schriftelijke opmerkingen: 17 januari 2016 Trefwoorden: gelijke behandeling (arbeid/beroep); veiligheid en gezondheid op het werk (tijdens zwangerschap / lactatie) Onderwerp - Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie; - Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep
Verzoekster is verpleegkundige in een openbaar universitair ziekenhuis dat onderdeel is van de Galicische gezondheidsdienst (SERGAS = verweerster). Verzoekster bevalt op 22-12-2011 van een dochter, die zij borstvoeding geeft. In mei 2012 vraagt zij het INSS (instituut sociale zekerheid) om een attest over risico’s tijdens de borstvoedingsperiode, gezien haar werkzaamheden als verpleegkundige bij spoeddiensten die tot een specifiek risico tijdens zwangerschap of borstvoedingsperiode worden gerekend. In het bij de aanvraag gevoegde rapport van een arts wordt gesteld dat verzoekster geschikt is om haar taken uit te (blijven) voeren. INSS besluit op grond daarvan het gevraagde attest niet af te geven (en dus dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een uitkering). In juli 2012 wendt verzoekster zich tot de sociale Rb waarbij zij een brief overlegt van haar diensthoofd waarin gesteld dat zij door haar werkzaamheden fysieke, chemische, biologische en psychosociale risico’s loopt (gezien de contacten met door haar behandelde patiënten). De rechter wijst haar eis af (24-10-2013) waarbij hij benadrukt dat “in de rechtspraak een streng criterium voor de beoordeling van het bewijs van het bestaan van aanzienlijke risico’s voor de toekenning van de uitkering langzamerhand de overhand krijgt”.
De verwijzende SPA rechter (Tribunal Superior de Justicia de Galicia) twijfelt aan de juiste uitleg van de communautaire voorschriften. In 2007 is in de SPA regelgeving het begrip ‘risicosituatie’ tijdens borstvoedingsperiode ingevoerd. De vraag is of en zo ja hoe de regels inzake de bewijslast van artikel 19 van RL 2006/54 moeten worden toegepast op het bestaan van een dergelijk risico. Hij legt daartoe de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Zijn de regels inzake de bewijslast van artikel 19 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) van toepassing op de risicosituatie tijdens de borstvoedingsperiode als bedoeld in artikel 26, lid 4, juncto lid 3, van de Ley de Prevención de Riesgos Laborales, waarbij artikel 5, lid 3, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in Spaans recht is omgezet? 2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan het feit dat de uitoefening van het beroep van verpleegster op een spoeddienst van een ziekenhuis risico’s inhoudt voor het geven van borstvoeding, die zijn aangetoond in een gemotiveerd rapport van een arts die tegelijk het hoofd is van de spoeddienst van het ziekenhuis waar de werkneemster werkt, directe of indirecte discriminatie doen vermoeden in de zin van artikel 19 van de richtlijn? 3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de omstandigheden dat de door de werkneemster vervulde functie in de door de onderneming na overleg met werknemersvertegenwoordigers opgestelde lijst van functies als risicovrij is aangeduid en dat de betrokken afdeling preventieve geneeskunde / preventie van arbeidsrisico’s van het ziekenhuis een geschiktheidsverklaring heeft afgegeven, zonder dat in die documenten nader wordt toegelicht hoe tot die conclusies is gekomen, worden geacht in ieder geval zonder twijfel aan te tonen dat het gelijkheidsbeginsel in de zin van voornoemd artikel 19 niet is geschonden? 4) Indien de tweede vraag bevestigend en de derde vraag ontkennend wordt beantwoord, wie van de partijen – de verzoekende werkneemster dan wel de verwerende werkgever – moet op grond van artikel 19 van richtlijn 2006/54, wanneer vaststaat dat de verrichte arbeid risico’s inhoudt voor de moeder of het borstkind, aantonen (1) dat het niet mogelijk is om de arbeidsomstandigheden of de arbeidstijd aan te passen of dat de arbeidsomstandigheden ondanks een dergelijke aanpassing negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de zwangere werkneemster of de zuigeling (artikel 26, lid 2, juncto lid 4, van de Ley de Prevención de Riesgos Laborales, waarbij artikel 5, lid 2, van richtlijn 92/85 is omgezet) en (2) dat het technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd om van werk te veranderen (artikel 26, lid 3, juncto lid 4, van de Ley de Prevención de Riesgos Laborales, waarbij artikel 5, lid 3, van richtlijn 92/85 is omgezet)? Specifiek beleidsterrein: SZW en VWS