C-537/17

Contentverzamelaar

C-537/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    27 oktober 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    13 december 2017

Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers

Onderwerp:
-           verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten

Feiten:

Verzoekster beschikte over een bevestigde boeking voor luchtvervoer door verweerster (Royal Air Maroc s.a.), een niet-Europese luchtvaartmaatschappij, op 05.08.2015 van Berlijn-Tegel naar Casablanca en vandaar naar Agadir (geplande aankomst 23:30). In Casablanca is verzoekster niet toegelaten tot vlucht AT 431 met als opgave van reden dat de zitplaats aan iemand anders was toegewezen. Verzoekster bereikte Agadir pas om 3.30 uur. Verzoekster vordert van verweerster compensatie wegens een grote aankomstvertraging. Verweerster is van mening dat de vertraging van vlucht AT 817 niet van invloed is geweest op de instapweigering met betrekking tot vlucht AT 431, en dat deze instapweigering geen recht geeft op compensatie krachtens de verordening. De beslissing over de vordering tot schadevergoeding hangt af van de uitlegging van verordening 261/2004. Volgens de verwijzende rechter was de vertraging van vlucht AT 817 er niet de oorzaak van dat verzoekster niet is toegelaten tot vlucht AT 431. Verzoekster heeft naar eigen zeggen de aansluitende vlucht gehaald, maar is tot deze vlucht niet toegelaten omdat de gereserveerde zitplaats aan een andere persoon was toegewezen. Verzoeksters betoog levert geen toereikende aanwijzingen op dat deze instapweigering was te wijten aan de vertraging van vlucht AT 817. Verweerster is geen communautaire luchtvaartmaatschappij in de zin van artikel 3(1)b van verordening 261/2004. Aangezien Casablanca evenmin een op het grondgebied van een lidstaat van de Gemeenschap gelegen luchthaven in de zin van artikel 3(1)a van verordening 261/2004 is, hangt de toepasselijkheid van deze verordening af van de vraag of de door verzoekster geboekte vervoersdiensten van Berlijn-Tegel naar Casablanca en van Casablanca naar Agadir kunnen worden aangemerkt als een vlucht in de zin van artikel 3(1)a, van die verordening.


Overweging:

Tot nog toe heeft het Hof zich niet uitgesproken over de vraag of bij een als één geheel geboekte vlucht met tussenlandingen elke vervoersverrichting op zichzelf als een vlucht in de zin van artikel 3(1)a van verordening 261/2004 dient te worden aangemerkt, dan wel of de gezamenlijke vervoersverrichtingen als één vlucht moeten worden beschouwd. Volgens de verwijzende rechter is hier sprake van een rechtsvraag waarop het antwoord niet zo evident en duidelijk is dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan en het dus overbodig zou zijn de zaak aan het Hof voor te leggen.

Prejudiciële vragen:

Valt een vlucht onder artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, wanneer zich bij het vervoer door een luchtvaartmaatschappij geplande onderbrekingen (tussenlandingen) buiten het grondgebied van de Europese [Unie] voordoen waarbij van vliegtuig wordt veranderd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Emirates Arilines C-173/07; Rodríguez Cachafeiro en Martínez-Reboredo Varela-Villamor C-321/11;

Specifiek beleidsterrein: IenM