C-537/18 Krajowa Rada Sądownictwa
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 oktober 2018 \Schriftelijke opmerkingen: 26 november 2018 Trefwoorden: discriminatie; bevoegdheid; rechtsstaat; rechtsbescherming Onderwerp: - Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep; Feiten: YV heeft beroep ingesteld tegen de resolutie van de nationale raad voor de magistratuur (hierna: KRS), betreffende het aanblijven van YV als rechter bij de Sąd Najwyższy. Krachtens artikel 37(1) van de sinds 03.04.2018 geldende wet inzake de Sąd Najwyższy (hierna: USN) gaat een rechter met pensioen zodra hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, tenzij hij van de Poolse president de toestemming krijgt om het ambt van rechter te blijven bekleden. De Poolse president vraagt de KRS om advies (artikel 37(1a) USN), welk advies voor de Poolse president niet bindend is. Voor verzoekster was het advies van de KRS negatief. YV heeft beroep bij de Sąd Najwyższy ingesteld via de KRS. Vervolgens heeft zij rechtstreeks beroep bij de Sąd Najwyższy ingesteld, aangezien zij uit berichten in de pers had vernomen dat de voorzitter van de KRS deze laatste ervan in kennis had gesteld dat hij geen gevolg aan het beroep zou geven en dit beroep niet zou toezenden aan de Sąd Najwyższy. YV heeft met haar beroep onder meer schending van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd krachtens artikel 2(1) van de richtlijn aangevoerd. Het beroep is toegezonden aan de kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken van de Sąd Najwyższy (de bevoegde kamer totdat de USN van kracht werd). Ingevolge artikel 27(1) USN is tegenwoordig de tuchtkamer (een nieuwe organisatorische eenheid) bevoegd. Probleem is echter dat er geen rechters benoemd zijn voor de tuchtkamer, waardoor YV niet in rechte tegen de resolutie kan opkomen. YV dient zich namelijk te wenden tot een rechterlijke instantie die de facto niet bestaat. Overweging: Het nationale recht bevat een rechtsgrondslag voor de opschorting van de tenuitvoerlegging van de resolutie van de KRS. Voor de toepassing van die maatregel dient de Sąd Najwyższy – met het oog op de waarborging van een effectieve rechterlijke bescherming – de bepalingen van artikel 27(1) USN buiten beschouwing te laten. Aangezien er in de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy geen rechters zetelen en deze rechters volgens berichten in de pers pas in september 2018 kunnen worden benoemd, is de Sąd Najwyższy van mening dat, gelet op de noodzaak van effectieve rechterlijke bescherming van YVs recht op een niet-discriminerende behandeling op grond van leeftijd, de bepalingen van artikel 26 en artikel 27 buiten toepassing moeten worden gelaten in overeenstemming met het beginsel dat is geformuleerd in het arrest Simmenthal. Er is immers geen rechterlijke instantie die verzoekster rechterlijke bescherming kan verlenen. Om deze reden en gelet op de feitelijke omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de bepalingen van artikel 26 en artikel 27, § 1, punten 2 en 3, USN onverenigbaar zijn met artikel 47 van het Handvest en met artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78 voor zover zij de bevoegdheid van de kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken uitsluiten. Daarom verzoekt de Sąd Najwyższy om een bevestigend antwoord op de prejudiciële vraag. Prejudiciële vragen: Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten (hierna: „Handvest”), gelezen in samenhang met artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16; hierna: „richtlijn 2000/78”) aldus worden uitgelegd dat, wanneer bij de rechterlijke instantie van een lidstaat die in laatste instantie uitspraak doet, een rechtsmiddel wordt ingesteld uit hoofde van schending van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd ten aanzien van een rechter van deze rechterlijke instantie en tevens wordt verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden handeling, deze rechterlijke instantie – met het oog op de waarborging van de aan het Unierecht ontleende rechten door vaststelling van een in het nationale recht voorziene voorlopige maatregel – moet weigeren nationale bepalingen toe te passen die de bevoegdheid in de zaak waarin het rechtsmiddel is ingesteld, voorbehouden aan een organisatorische eenheid van deze instantie die haar werkzaamheden niet verricht omdat de rechters die erin dienen te zetelen, niet benoemd zijn? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Associação Sindical dos Juízes Portugueses C-64/16; Engeberger C-414/16; Commissie/Hongarije C-286/12; Unibet C-432/05; Factortame e.a. C-213/89; Specifiek beleidsterrein: JenV; BZ; SZW